Op het beste momenten lijken ze wel uit Chicago te komen. Zo relaxed gaan de muzikanten van Collapse op hun tweede album ‘Bal Folk’ om met vrije improvisatie en swingende, schuifelende of hoekige thema’s. Wat de luisteraar allemaal te wachten staat, zit eigenlijk al mooi vervat in de openende titeltrack. Hierin ontwikkelt saxofonist Steven Delannoye een breed ostinaat dat de basis vormt voor het geritsel van drummer en bandleider Alain Deval en de bescheiden effecten van trompettist Jean-Paul Estiévenart. Net wanneer de argeloze luisteraar denkt te weten hoe de vork aan de steel zit, voert het kwartet (vervolledigd door bassiste Yannick Peeters) een verrassingsaanval uit door vooruit te schieten in een stuiterend thema, waarmee het plots het metrisch afgelijnde vaarwater opzoekt.
Zo zwerft Collapse gedurende elf tracks van hier naar daar, waarbij de verschillende gedaantes van de groep in de eerste plaats ontstaan door de composities. Peeters’ ‘Lente’, dat als een amorf opstijgende damp meer harmonie dan melodie is, staat daarbij lijnrecht tegenover het levendige ‘Reboot’. Delannoye’s ‘Hopscotsch’ heeft dan weer de sereniteit van een begrafenisstoet, waarbij de klarinet de melodie van de trompet met classicistische arpeggio’s omspeelt en naar het einde van de cd duiken zelfs New Orleans brassbandritmes en een statige, filmische melodie op.
Bandleider Deval is met zijn drumwerk essentieel voor het geluid en voor de drive van het kwartet. Vrij ritselend of met een polyfone soleerstijl gunt hij zijn collega’s weinig rust of gemakkelijk comfort. Zonder te bruuskeren legt hij daarentegen een beweeglijke onderlaag neer waardoor hij meer als een zelfstandig muzikant opereert dan als een begeleider of time keeper. Yannick Peeters mist soms de punch om zich hierbij aan te sluiten. Meer thuis in het lichtvoetige werk, kan ze het hoekige ‘Lump’ niet de stuwing geven die de compositie nodig heeft. Ze is dan weer wel mooi te horen in ‘Up the Hill’. Dat de band daar haast op sonoor microscopisch niveau speelt, is daar zeker niet vreemd aan.
Een al even atypische verschijning in het kwartet is Delannoye. In zijn eigen trio de bescheiden zangerigheid zelve, laat hij in de omstandigheden van Collapse een ongedurigere en grilligere kant van zijn muzikale persoonlijkheid horen, waarbij hij geregeld nerveus draait en keert zonder echter zwaar uit te halen. Wie zich in het geheel van het kwartet opvallend goed thuisvoelt is Estiévenart. Met een zelfzeker en helder geluid schuift hij moeiteloos mee wanneer de muziek van akkoorden naar vrij spel gaat en omgekeerd. Net als zijn collega’s moet hij het daarbij niet hebben van zeldzame exploten, maar wel van de consequent volgehouden inspanning. Hierdoor klinkt ‘Bal Folk’ qua benadering opmerkelijk coherent, zelfs tegen de achtergrond van de contrasterende composities. Dat het de groep daarbij soms aan pure kracht ontbreekt, neemt niet weg dat Collapse muzikaal een opmerkelijke band blijft binnen de Belgische jazz.