Het is nu eenmaal een componist om helemaal verslingerd aan te geraken, maar is dat afdoende verklaring voor de quasi verslavende werking die deze nieuwe opname van de jonge Poolse virtuoos Rafal Blechacz heeft? Eigenlijk niet. Nog altijd wordt de knaap, die het internationale Frederick Chopin Piano Concours in eigen land won, in de eerste plaats met de ballades, mazurka's en polonaises van diezelfde componist geassocieerd. Nochtans nam Blechacz voor Deutsche Grammophon van Chopin alleen nog maar de preludes, enkele nocturnes en de pianoconcerti op. Toch is met Claude Debussy de verfijning van een figuur als Chopin niet echt afwezig – of laat Blechacz dat met zijn bewonderenswaardige vingervlugheid alleen maar zo uitschijnen? De bundel 'Pour le Piano', bestaande uit drie delen, vertolkt Blechacz gevoelig en met een haarscherpe techniciteit: sentimentaliteit krijgt hier geen schijn van kans. De nog meer prikkelende 'Estampes', als zijn het afgedrukte verwijzingen naar "elders", kunnen zo mogelijk nog meer begeesteren. De jonge virtuoos overstijgt met gemak de moeilijkheidsgraad van de stukken: wat men hoort is puur muzikaliteit, niet in het lang en het breed aan het woord gelaten, maar kort en krachtig. Blechacz heeft een impressionistisch oog (en dito vingers), maar nooit voert hij deze componist zweverig uit. Nog immer spreekt er echter een mystieke kracht uit de muziek, waar Blechacz een humor, kracht en wijsheid bij tovert die in tal van uitvoeringen ontbreekt. Het parelende karakter dat de virtuoos als een handelsmerk door zijn hele opname trekt, zorgt voor ultieme transparantie, waardoor de 'Estampes' in hun definitieve pracht worden neergepoot. Het teder schommelen van de pagodes in het gelijknamige deel, de avond in Granada waar een zweem Moorse melismen doorheen trekt of simpelweg een tuin in volle bloei onder een plensbui: zelfs aan het banale verbindt Blechacz universele schoonheid.
Debussy verlaten doet de pianist met 'L'Isle Joyeuse', een toevoeging van minder formidabel formaat in vergelijking met beide voorgaande cycli. Het zwaartepunt van deze opname ligt echter duidelijk bij Karol Szymanowski: dat Debussy werd toegevoegd, gebeurde allicht uit commerciële redenen of om het idee dat Blechacz altijd een Chopineske wonderboy zal blijven, kracht bij te zetten. Met de pianosonate van Szymanowski werpt Blechacz zich echter op als een heuse voorvechter van het niet-standaard repertoire. Anderzijds ligt Szymanowski momenteel goed in de markt, waarvan getuige zijn aanwezigheid op concertprogramma's, in bisnummers of in de cd-catalogi van bijvoorbeeld Deutsche Grammophon – waarbij ook Pierre Boulez zich bijvoorbeeld een groot liefhebber verklaarde. De pianosonate is veel hermetischer dan wat er van Debussy op deze opname te horen is, maar precies dat contrast schept een boeiend spanningsveld. Van de gevoelvolle muziek van een meesterimpressionist naar de meer vormvaste escapades van een man met romantische wortels: het terugkeren van twee fuga's en de manier waarop het klavier platgebombardeerd wordt, zorgen ervoor dat het historische kader van Szymanowski het hele gebied lijkt te beslaan tussen Bach en Liszt in. Inderdaad betreft het hier een componist die van alles opslorpte, om die bouwstenen zelf met een radicale gretigheid opnieuw samen te brengen. De 'Sonate in c klein, opus 8' is overigens een schitterende weergave van de turbulente tijden waarin Szymanowski leefde. Terwijl zowel componist als uitvoerder dit louter biografische detail ook met gemak overstijgen.
De feilloze techniek van Blechacz komt uiteraard zijn Szymanowski ten goede, die hij bijna roekeloos neerzet. Er blijven echter geen sporen van onzorgvuldigheid achter: deze pianist studeert zijn muziek tot in de puntjes, om haar daarna met zichtbaar gemak als het ware "van zich af te spelen". Emotionaliteit, klankrijkdom en een enorm natuurlijke aanvoelen van hoe muziek kan en moet vloeien, is daar het gevolg van. Rafal Blechacz is dan ook zonder twijfel een van dé musici van dit moment. Het detail dat deze opname een erg goede hifi-installatie vereist, is daarbij een dubbelzinnig verschijnsel: met dure apparatuur klinkt de cd geweldig, maar wie het met minder moet doen, krijgt algauw kraken in de opname, zeker als het volume aardig wordt opengedraaid. Het label kan dit echter moeilijk kwalijk genomen worden: dat Deutsche Grammophon het streven naar perfectie van de uitvoerder auditief nog een overdoet, is meer een goede dan een slechte zaak.