Ooit bedoelt als vrij voorspel, als aperitief tot grotere en meer gewichtige materie, heeft de prelude als vorm zich in de 19e eeuw definitief losgemaakt van het grotere architecturale principe waar ze initieel bij hoorde. Het werd, zoals bijvoorbeeld erg beroemd bij Chopin, een reeks miniaturen die elk een eigen betekenis hadden. Ook Debussy droeg aan het begin van de 20e eeuw bij tot die traditie, met een reeks stukken die nog steeds tot de beste van hun soort worden gerekend. Elk zijn het muzikale werelden op zich, waarin de componist een identiteit binnen een identiteit lijkt bloot te leggen. Het muzikale materiaal van de 24 afzonderlijke stukjes wordt immers consequent ontwikkeld, en geen noot die of motief dat aan het eind terugkeert, heeft nog haar zelfde, primitieve betekenis als bij haar oorspronkelijke presentatie. Toch wilde Debussy niet dat die thematische ontwikkeling een programmatische basis kreeg: daarom kregen de preludes een ondertitel mee die pas aan het eind van de partituren werd geplaatst, alsof het om een samenvattende frase gaat die de opgeroepen sfeer liet resoneren, maar niet andersom. Kortom is er bij de impressionist die Debussy was sprake van een inversie van het normale discours waarbij muziek ondergeschikt wordt gemaakt aan verhaal: hier kan een zinsnede als een parfum aan een klankwolk worden toegevoegd, waarbij de kern bij het muzikale blijft rusten.
De 'Préludes' die Debussy naliet mogen tot het meest delicate werk uit de vroeg 20e-eeuwse pianoschriftuur worden gerekend. Een uitvoerder kan in deze geweldige stukjes gemakkelijk grasduinen en een sympathieke selectie van uitersten maken, wat in concertprogramma's al eens gebeurt. Het gevaar bestaat dan dat de solist, precies omdat het grotere plaatje van een volledige boek met preludes ontbreekt, in overdrijvingen vervalt, omdat hun miniatuurkosmos koste wat het kost de extremen van een spectrum lijkt te moeten aftasten. Pierre-Laurent Aimard, die bij Deutsche Grammophon een niets minder dan sublieme integrale opname van de twee preludenboeken voor zijn rekening neemt, is eloquent genoeg om de emotionele geladenheid zoetjesaan over bijna 80 minuten heen uit te spreiden. Nergens gaat hij uit de bocht of grijpt hij naar het voor de hand liggende maximaliseren van bepaalde effecten: de getrouwheid aan de partituur, hetgeen men door de jaren heen bijna clichématig met Aimard is gaan associëren, leidt hier kortom tot een vertolking die van de kleinste noten essenties maakt. De uitvoerder zet de wereld van de preludes zoals die normaal worden opgenomen niet op zijn kop, maar wel brengt hij met de grootst mogelijke nauwkeurigheid aan het licht waarin de magie van een bepaalde sequens schuilt. Daarbij blijkt Aimard uiterst gefascineerd te zijn door de schaduwzijde van de partituren: vaak zoekt de muzikant het donker-melancholische van de stukken op. De soberheid en intimiteit waarmee dat echter gebeurt, slaat de luisteraar niet alleen de eerste maal, maar keer op keer met verstomming.
Toch pakt Aimard deze muziek niet onder handen als de asceet die hij in ander, vaak hedendaags repertoire, blijkt te zijn. Misschien helpt het dat de pianist ook als Fransman werd geboren, en aanvoelt hoe een meisjesparfum of bewondering voor zomaar linnen haren in muziek kan worden gegoten. 'Droog' of 'weinig betrokken' is deze uitvoering kortom in geen geval te noemen. Zeker het tweede boek, bij het publiek en soms ook bij uitvoerders minder goed gekend, pakt Aimard met hier en daar een kwajongensstreek onder handen. Hij glimlacht zich doorheen de virtuoze passages als een spook: altijd is de transparantie totaal. De grootste troef van deze misschien wel definitieve opname van de twee prelude-boeken, is dat Aimard juist door niet expliciet de gewichtigheid op te zoeken desondanks perfect raakt aan het kloppende, diep menselijke hart van deze werken, hetgeen intens weet te ontroeren. Inderdaad behoort deze pianist nog steeds tot de fine fleur onder de nog levende grootheden: niet, zoals vaak verkeerdelijk wordt aangenomen, omwille van zijn ernst, maar om zijn inzicht en inlevingsvermogen dat de concurrentie keer en keer een ferme hak zet.