'La Mer', 'Prélude à l'après-midi d'un faune' en 'Nocturnes' behoren tot de meest gekende orkestwerken van de Franse impressionist Claude Debussy. De gebruikelijke duiding bij de werking blijft in het boekje bij deze uitgave dan ook achterwege. In de plaats schreef dirigent Michel Tabachnik zelf een essay, over het belang en de essentie van de taal die Debussy heeft ontwikkeld. Tabachniks extatische woordenvloed doet bijna romantisch aan en die tendens vertaalt zich naar de interpretatie van Debussy's werken. Vooral in 'La Mer' leggen dirigent en orkest quasi romantische klemtonen. De dikwijls zeer verstilde partituur krijgt hier een enorme levendigheid en Tabachnik legt meer nuances in de partituur bloot dan menig ander interpreet. Daarbij vormt hij het Brussels Philharmonic (het voormalige Vlaams Radio Orkest of kortweg VRO) om tot een speelbal van compositorische effecten: 'La Mer' gedijd als een echte zee, met glinsterende kleuren of donkere toetsen die de instrumentalisten in de extreme registers van hun instrumenten mogen verklanken.
Over Tabachniks aanpak van Debussy kan gediscussieerd worden, maar interessant is deze opname zeker en vast. Op grote tegenstand zal de dirigent hiermee overigens niet botsen, want zijn visie is dan misschien wel minder traditioneel, tegelijk blijft ze de nadruk leggen op de sterk geësthetiseerde impressionistische kern. Gevolg voor Tabachniks eerder prozaïsche lezing, met veel nadruk op het fantastische element en minder oog voor de schets die impressionist Debussy eigenlijk uittekende, is dat 'La Mer' een pulserend karakter krijgt. Samen met de uitvergroting van kleine orkestrale cellen levert dat een heel dense versie van dit werk op, een die amper tastbaar voorbij ijlt. Dat Debussy daarmee een beetje rust verliest is een aanmerking, maar niettemin blijft deze versie intrigerend. Ook heeft het Brussels Philharmonic zichzelf met deze opname overtroffen. Dat dit orkest de status van het Muntorkest of deFilharmonie niet (meer) waard was, moesten concertbezoekers de voorbije jaren op den duur steeds meer beamen. Voor deze eerste opname bij het eigen label van het orkest (Brussels Philharmonic Recordings) trok Tabachnik echter ruim tijd uit om alle technische moeilijkheden in de verschillende instrumentengroepen van tafel te vegen. Vooral in de houtblazers heeft dat zijn vruchten afgeworpen, met stuk voor stuk solo's die helemaal op punt staan, van frasering tot techniek.
Voor 'Prélude à l'après-midi d'un faune' trekt Tabachnik een meer conventionele kaart, waarin hij alsnog een subtiele boog weet in te bedden. In dit werk mist het Brussels Philharmonic soms een zekere zwaarte, die de belangrijke internationale orkesten maakt tot wat ze zijn. Het London Symphony Orchestra, dat deze werken heel recent nog opnam onder Valery Gergiev, geeft in de prelude meer blijk van een stevig fundament, waardoor hun uitvoering meteen veel meer geworteld klinkt. Dankzij de alweer uitmuntende instrumentengroepen toont het Brussels Philharmonic zich echter ook hiervoor uiterst geschikt. Hetzelfde geldt voor de 'Nocturnes', waarvoor tevens beroep werd gedaan op het Vlaams Radio Koor. Voor deze dramatische slotnoot vinden orkest, koor en dirigent elkaar in een alweer forse uitvoering.
Of Debussy zelf tevreden zou zijn geweest met deze uitvoeringen kan men niet weten, maar in plaats van de eeuwige betutteling vat Tabachnik de componist met een zekere viriliteit aan. Dat doet de werken anders klinken dan men gewend is, en ook in de nieuwe klank ligt heel wat ontroering verscholen. Een uitstekende opname dus, hoewel men met de recente cd van het LSO toch meer op safe speelt.