Moeilijk, zo’n verzameling van herontdekte opnamen. Meestal is er immers een reden waarom ze nooit werden uitgegeven en in een kluis liggen te vergaan. Het spreekt voor zich dat een krautrocklegende als Can met zijn avant-gardistische, vooruitstrevende experimenten bergen van die muzikale probeersels moet hebben liggen. Na enige tijd duiken die toch ergens op, en die tijd is nu aangebroken.
‘The Lost Tapes’ is een ontzettend lijvig werk van drie cd’s die bestaan uit extracten van meer dan 30 uur tapeopnamen die werden ontdekt toen het German Rock N Pop Museum de door hen integraal gekochte, legendarische Can studio ontmantelde om in de eigen gebouwen te herconstrueren. Bijzonder is wel dat stichtend groepslid en toetsenist Irmin Schmidt zich over deze berg muziekmateriaal uit de jaren 1968 tot 1977 heeft gebogen om er deze compilatie uit te filteren. Het is tegelijkertijd misschien ook de reden waarom trackkeuze en volgorde zo’n grillig verloop kennen.
Een muzikale lijn valt in deze drie schijfjes niet echt te trekken. Zowat een derde van de dertig tracks van deze verzamelbox is echt intrigerend. Zowel de grote virtuositeit van drummer Jaki Liebezeit die zich met zijn erg expressieve, ronddansende stijl vaak opdringt en veel accenten op cimbalen legt als de soms onophoudelijk jengelende, hoge bluessolo’s van de technisch al even straffe Michael Karoli zorgen voor een sterk improvisatiekarakter. Tracks als ‘Graublau’ of ‘Your Friendly Neighbourhood Whore’ knipogen gretig naar Jimi Hendrickx en The Velvet Underground en vormen een prachtig stukje jaren ’60 psychedelica. Zeker in de wat groezelige live jamsessieopnamen van ‘Mushroom’ of ‘Spoon’ –dat laatste met vingervlug pianospel van Schmidt zelf- zorgt dat voor een authentiek gevoel. Bij momenten gooit het kwartet daar nog een stukje lekkere zwarte funkgekte bij, zoals een met veel “hell yeah” en “allright” opgesmukt ‘Midnight Sky’. Een meer dan tien minuten ‘Waiting for the Streetcar’ puurt dan weer uit afrobeat (weeral dankzij die opvallend hoekig rollende drums) en schakelt de stem van de zwarte Amerikaan Malcolm Mooney in, die in eindeloze herhaling van “waiting” meer en meer “racing” lijkt te maken.
Can was echter niet enkel de band van virtuositeit, maar ook van experiment. In een voortreffelijk ‘Dead Pigeon Suite’, een van de hoogtepunten van deze box, vangt het gezelschap aan met een vrolijk folkdeuntje van fluit en orgel dat met sambapercussie open bloeit tot een erg opgewekt stukje muziek. Akoestische gitaar en metalofoon vallen in en vormen een ritmisch huzarenstuk, dat zijn eenvoudige uitstraling behoudt. Plots valt echter het dak naar beneden met luidruchtige funkdrums en getormenteerde kreten van Damo Suzuki. Doordat het oorspronkelijke fluitthema wordt hernomen, krijgt deze soundtrack van een nooit verschenen film een prachtige cirkelbeweging. Die avantgardistische stijl werpt echter niet altijd sterke vruchten af. Een eveneens live ’Abra Cada Braxas’ is wat gejam met dronken stemoefeningen en de derde schijf opent met een afgeknipt livefragment van ‘Godzilla’ dat volledig in elkaar stuikt tot pure chaos. Het toppunt is allicht ‘The Agreement’: anderhalve minuut weergave van iemand die naar het toilet gaat en doorspoelt (wat zonde toch dat die opname zo lang verloren is geweest!).
Fans van Can zitten natuurlijk al decennia te wachten op dit soort van verloren gewaande muzikale fratsen. Ze tonen grotendeels aan hoe legendarisch en vooruitstrevend het kwartet destijds was. Maar wie niet zo in de krautrockgekte zit, zal deze box allicht toch een beetje te dol vinden. Haal er een handvol echt heel sterke momenten uit, en ga eens op zoek naar de echt revolutionaire eerste platen ‘Monster Movie’ of ‘Tago Mago’.