Dietrich Buxtehude (1637-1707) staat geboekstaafd als een van de grootste vertegenwoordigers van de Duitse orgelschool, misschien wel de grootste orgelvirtuoos van voor Johann Sebastian Bach. Geen wonder dat een jonge Bach te voet naar Lübeck trok om de oude meester tijdens zijn ‘Abendmusiken’ - privéconcerten zeg maar - te horen spelen. Het orgelrepertoire van Buxtehude is goed gekend maar die focus op orgelmuziek zou verbergen dat Buxtehude een ruimer en veelzijdige oeuvre bij elkaar heeft geschreven. Dit cd’tje toont die ‘Alchimie Musicale’ door een mengeling van meerstemmige motetten voor zang en instrumenten, orgelpassacaglia’s en instrumentale sonates te presenteren.
De vijf motetten die voor deze opname uitgekozen werden, zijn prachtige voorbeelden van ingetogen Duitse barok, met een passend introverte sfeer. De kleine bezetting van maximaal twee violen, basviole, theorbe, klavecimbel en orgel helpt ook om de uitvoering kleinschalig te houden. Het ingetogen karakter van de Bijbelse teksten contrasteert echter soms met technisch veeleisende instrumentale partijen, in de zuiver instrumentale werken of in sommige motetten. De drukke inleiding tot het motet ‘Fallax Mundus’ (‘Valse Wereld’) vormt een perfect illustratie van de premisse van een wereld vol valse opschepperij en ijdel machtsvertoon.
De virtuositeit die in de klavierwerken ten gehore wordt gebracht is dan weer zonder bijbedoelingen geschreven en toont dat Buxtehude een organist en klavecinist met een indrukwekkende vaardigheid moet zijn geweest. Buxtehude is een meester in het genre van de ciaconna of passacaglia, een reeks complexe variaties boven een onveranderd doorgespeelde baslijn. Twee zulke werken voor orgel of klavecimbel en continuo wisselen de vocale stukken af, namelijk de ‘Ciaconna’ BuxWV 160 en de ‘Passacaglia’ BuxWV161. Het toont het orgel waar organist Pierre-Adrien Charpy op speelt als een zoet gestemd, niet overdreven luid of scherp instrument. Het is perfect geschikt om de vele door elkaar windende stemmen met een zekere transparantie aan de luisteraar voor te stellen. Een langer ‘Praeludium’ dat door klavecinist Yannick Varlet uitgevoerd wordt, toont een nauwe verwantschap met de klavecimbelsonates van Johann Sebastian Bach, werken waarvoor Buxtehude’s eigen muziek nauwelijks onder hoeft te doen. De gedetailleerde uitleg in het bijhorende cd-boekje over de getallensymboliek in Buxtehude’s muziekstukken en vooral in de ciaconna’s is een interessant extraatje.
Naast vocale werken en stukken voor orgel zou men snel vergeten dat de componist ook prachtige instrumentale sonates componeerde. Ton Koopman bracht onlangs een verrassend mooie verzameling meerstemmige sonates voor strijkers en continuo uit (Challenge Classics CC72251) en het is aangenaam om een van zulke sonates, BuxWV 266 ook op deze plaat terug te vinden. Het werd een uitvoering vol vaart in de snelle delen maar soms met een abrupt en minder natuurlijk gevoel in de meer vrije passages, alsof er ter plekke maar nogal bruusk geïmproviseerd wordt.
Sopraan Raphaële Kennedy zet een uitstekende prestatie neer, met een strak gespannen barokstem die net dat beetje hees klinkt. Een purist zou kunnen stellen dat ze wat warmte mist op coloraturen maar haar loepzuivere manier van zingen past Buxtehudes doordachte werken als gegoten en dat blijft de hoofdzaak.
Vroeg barokke Duitse muziek heeft soms de neiging flauw af te steken tegenover de meesterlijke muziek van Johann Sebastian Bach. In vergelijking met de muziek van Bach mag Buxtehudes muziek echter trots zijn mannetje staan. De klavier- en andere werken en de vocale concerti en cantates bezitten een onmiddellijke aantrekkingskracht maar geven hun geheimen niet meteen prijs, waardoor elke nieuwe beluistering een weelde aan nieuwe details laat horen.