De release van Martin Scorseses langverwachte documentaire 'No Direction Home' (met begeleidende soundtrack) en een zoveelste episode van de Never Ending Tour hebben de voorbije maanden in de geschreven pers voor een stortvloed aan analyses van Bob Dylans carrière gezorgd. Vreemd is dat niet: aangezien Dylan nog steeds actief is als live-muzikant en schrijver (van zijn eigen Kronieken), dwingt hij zijn publiek voortdurend tot het maken van nieuwe interpretaties over zijn werk. Bovendien is het epitheton waarmee Dylan doorgaans wordt bekleed – dat van "levende legende" – een geliefd doelwit van commentatoren die 's mans mystificatie als een soort moderne en naïeve bijgelovigheid beschouwen; als een hoogdringend door te prikken anachronisme dat niet meer bij de nuchtere jaren 00-samenleving past. Het is inderdaad juist dat blinde adoratie geen klare kijk toelaat op iemands sterktes en zwaktes. Maar dit geldt evenzeer voor wie Dylan doelbewust tracht te definiëren als een has-been die zijn eigen culturele erfenis tegenwoordig ondermijnt door schabouwelijke optredens te geven, of door mee te spelen in reclameclips voor lingerie (zoals hij vorig jaar nog deed). Elke "absolute" karakterisering van Dylan is immers gedoemd om door andere karakteriseringen te worden weerlegd: wie bijvoorbeeld op basis van zijn songteksten een politiek profiel wil opstellen, zal zowel voor een linkse, een rechtse als een apolitieke gezindheid argumenten kunnen aanhalen. Of neem Dylans protestsongs: moeten de contesterende en antiracistische kwaliteiten van een nummer als 'The Lonesome Death of Hattie Carroll' uit 1963 (een periode van oververhitte rassenrellen in de VS) na veertig jaar zomaar worden weggecijferd omdat de auteur ervan plots verkondigt dat hij nooit ofte nimmer een protest singer wou zijn? Hieruit blijkt overigens dat óók Dylan zichzelf vastpint op bepaalde definities over zijn persoon. Dat is vanzelfsprekend zijn goed recht, maar dat mag het publiek niet beletten om er afwijkende – meer genuanceerde – interpretaties op na te houden.
Het is dus vrijwel zinloos om op Dylan een politiek of muzikaal etiket te kleven: zoals elke grote kunstenaar, koppelt hij een dwangmatige behoefte tot "creëren" doorheen opeenvolgende levensfases aan verschillende mentaliteiten, overtuigingen en ideeën. En gezien zijn heftige levensstijl, is het niet meer dan normaal dat Dylans overtuigingen sneller wisselen dan die van de modale sterveling – denk maar aan zijn fameuze born-again-periode rond 1980, toen hij gedurende een kleine vier jaar een extremistische vorm van het christelijk geloof aanhing. Deze voortdurende tegenstrijdigheden maken het bijzonder moeilijk om een allesomvattend beeld van zijn oeuvre op te stellen – om dan nog maar te zwijgen van een beeld over de mens achter de songschrijver. Het mag daarom doodjammer worden genoemd dat de documentairemakers van 'No Direction Home' zo weinig moeite hebben gedaan om de ware Bob Dylan op het spoor te komen. De film biedt weliswaar een sfeervolle close-up van de jonge Dylan als performer, maar verschaft nauwelijks inzicht in zijn drijfveren of in de maatschappelijke context van de sixties. Scorsese is immers als een rasechte hofhistoriograaf te werk gegaan: de getuigenissen die in de (vaak vele jaren geleden opgenomen) interviews worden gebracht, zijn nagenoeg allemaal eenstemmig lovend en verdedigend. Daardoor krijgt de kijker (binnen een uiterst rigide chronologisch kader) een geijkt en overbekend verhaal voorgeschoteld: Dylan die zijn boerengat ontvlucht naar the Big Apple, Dylan die in elke coffee club als een bezetene Woody Guthrie en andere oude folkhelden imiteert, Dylan die door Joan Baez in de protestcultuur wordt binnengeloodst, Dylan die onverwacht surrealistische songs begint te schrijven en een Fender Stratocaster rond zijn nek hangt, Dylan de folkverrader die overal op boegeroep wordt getrakteerd. Nieuwe invalshoeken of tegenstemmen worden nauwelijks aangehaald, en belangrijke vragen blijven onbeantwoord: als Dylan toch gruwde van zijn status als voice of a generation, waarom sprak hij zich daar dan niet nadrukkelijker tegen uit op het moment zélf? In hoeverre speelden commerciële belangen daarin een rol (druk van manager/platenfirma)? En waardoor evolueerde Dylan op zo'n uiterst korte tijd van een maatschappijkritische songschrijver uit Woody Guthries balladetraditie naar een abstract dichter, wiens teksten aanknoopten bij de apolitieke, ik-gerichte levensfilosofie van de beat movement (Ginsberg, Kerouac e.a.) uit de jaren vijftig? 'No Direction Home' bevat geen greintje conflictstof, en het lijkt er dan ook op dat de Scorsese heeft gepoogd om zo weinig mogelijk denkwerk over te laten aan de toeschouwer. De mythevormingsnevel blijft bijgevolg grotendeels onopgeklaard.
Voor platenlabel Columbia bood de documentaire een ideale gelegenheid om Dylans platencatalogus aan te vullen met een nieuw volume van 'The Bootleg Series'. Al in 1985 zei Dylan aan Time Magazine: "I could put together a ten-record set of unreleased songs, songs that have never gotten out and have been bootlegged. Bootlegging is big business: it's like the dope business. It's supposed to be illegal, but a lot of people make their livelihood off it." In een allereerste poging om bootleggers het gras onder de voeten weg te maaien, werd in datzelfde jaar de vijf lp's tellende "best of"-collectie 'Biograph' uitgebracht (tegenwoordig een driedelige cd-box), waarop ook een klein aantal nooit eerder verschenen studio- en liveopnames waren ingelast. Wegens de hoge aanschafprijs en de nogal scheve verhouding tussen "nieuw" en reeds uitgebracht materiaal, is 'Biograph' niet meteen één van Dylans populairste releases – en dat is zonde voor prachtige songs als 'I'll Keep it With Mine', 'Abandoned Love' of 'Up to Me', die daardoor grotendeels onbekend en onbemind blijven. In 1991 werd met 'The Bootleg Series vol. 1-3' een consequentere poging ondernomen om de bootlegverzameling op legale wijze te ontsluiten: deze drie cd's bevatten maar liefst achtenvijftig (!) tevoren nooit gereleaste tracks uit de periode 1961-1989, en behoren tot de absolute top binnen Dylans discografie. Na drie live-albums (waarvan eigenlijk alleen 'The Royal Albert Hall Concert' – het fameuze "Judas"-optreden – essentieel is) knoopt 'The Bootleg Series vol. 7 – No Direction Home' terug aan bij de eerste drie delen van de reeks: de dubbel-cd biedt een mix van demo-opnames, alternatieve studio-"takes" en live-performances. De achtentwintig nummers bestrijken het tijdvak 1959-1966, waarbij cd één grofweg samenvalt met Dylans "akoestische" periode (tot '65) en de tweede met z'n "elektrische" ('65-'66).
De grootste verrassingen zijn te horen op de eerste cd, zoals bijvoorbeeld een schitterende, ongemeen intense versie van 'Chimes of Freedom', afkomstig van het Newport Folk Festival editie '64. Met een akoestische gitaar als enige begeleiding, overstijgt Dylan gedurende acht volle minuten ruimschoots het energieniveau van zijn beruchte "elektrische" Newport-optreden één jaar later: door elk woord al zingend te wikken en te wegen, schenkt hij een triomfalistische grandeur aan een song die in de originele lp-versie nog wat overtuigingskracht mist. Een tweede hoogtepunt is de traditional 'Dink's Song', in '61 "on the road" opgenomen. Qua melodie en structuur is de track slechts een niemendalletje, maar door de combinatie van een doorleefd gezongen liedtekst (Dylan doet naar de keel grijpen als hij "I felt an achin' pain" declameert) en het oerrudimentaire gitaarspel (zonder "esthetische" opsmuk of tierlantijntjes) legt Dylan de echte bluesziel van de song bloot. Ook de live-versies van 'Man of Constant Sorrow', 'Blowin' in the Wind' en 'Masters of War' zijn zeer correct gebracht, maar kunnen daarentegen net niet tippen aan de originele plaatversies. De cd sluit af met aangename alternatieve studio-opnames van 'It's All Over Now, Baby Blue' (iets minder schreeuwerig gezongen dan de lp-variant) en 'Mr. Tambourine Man' (met stuntelige, maar charmante backing vocals van folk-icoon Ramblin' Jack Elliott). De slotbalans van de eerste schijf is zonder meer positief – op een bedremmelde live-uitvoering (met een ontstemde gitaar) van Woody Guthries 'This Land is Your Land' na, bevat ze geen zwakke momenten.
Hetzelfde kan worden gezegd van de tweede cd, hoewel de "elektrische" songselectie toch iets minder blijft nazinderen. Hoe dit komt? Heel eenvoudig: de meeste nummers – bijna allemaal alternatieve studioversies – zijn in hun definitieve vorm op de lp's 'Highway 61 Revisited' en 'Blonde on Blonde' ofwel beter, ofwel nauwelijks verschillend. Dat laatste is het geval met bijvoorbeeld 'Just Like Tom Thumb's Blues' (Dylans meest expliciete "drugssong"): op de piano-intro na, is de track in wezen identiek aan het origineel. Dit gaat ook op voor andere 'Highway 61'-krakers als 'Tombstone Blues' en 'Highway 61 Revisited'. Wél aanzienlijk afwijkend is 'Desolation Row', dat een elektrische gitaarpartij van Al Kooper meekrijgt in plaats van Charlie McCoy's welbekende gitaar-arpeggio's. Maar aan Kooper (die op 'Like a Rolling Stone' en tal van andere Dylansongs het Hammondorgel bespeelt) is duidelijk geen groot gitarist verloren gegaan: het eenzijdige riffje dat hij telkens ongewijzigd herhaalt, lijkt wel het werk van iemand die nog maar pas zijn eerste gitaarinstructieboekje heeft aangeschaft. En natuurlijk wisten platenproducers veertig jaar geleden maar al te goed waarom ze take eight van 'Visions of Johanna' naar de spreekwoordelijke prullenmand moesten verwijzen – een Dylan die in z'n microfoon meer lalt dan zingt, is immers nooit aangenaam om te beluisteren. Toch eindigt de cd op een glorieuze manier, en daar hebben de mannen van The Hawks (later The Band geheten) iets mee te maken. In 1966 begeleidden ze Dylan op z'n wereldtournee, en een live-versie van 'Ballad of a Thin Man' maakt weereens duidelijk hoe hypergetalenteerd deze groep was: de geluidsmuur van hels scheurende leadgitaar (copyright Robbie Robertson), mokerharde drums, spokerig Hammondorgel en Dylans onderkoeld pianospel blaast iedere luisteraar gegarandeerd van de sokken.
'The Bootleg Series vol. 7' is een onderhoudende compilatie, maar het lijkt er toch sterk op dat Dylans reservoir van "onontdekte parels" langzamerhand uitgeput begint te geraken: alternatieve studio-takes overtreffen immers zelden het materiaal dat finaal op de lp's terechtkwam. Dylan-leken mijden deze dubbel-cd dan ook best, en kunnen een veel betere introductie tot de song and dance man uit Minnesota vinden via originele sixties-albums als 'Blonde on Blonde' of 'Highway 61 Revisited'. Want alle fans zullen het beamen: er is geen enkele bootleg – legaal of illegaal – die nog maar in de buurt komt van de perfectie die daarop te horen is.
Meer over Bob Dylan
Verder bij Kwadratuur
Interessante links