Wie er slechts per grote uitzondering eens heen gaat, loopt groot gevaar een totaal verkeerd beeld van de opera te hebben. Opgedirkte emoties, smakeloos melodrama, bakken liefdesverdriet… ‘Mooi en meedogenloos’ voor snobs, zo zou men kunnen denken. Niets is natuurlijk minder waar, zeker voor wat betreft de ongeveer vijftien creaties die uit Benjamin Brittens pen zijn gevloeid. Mijlenver zijn ze verwijderd van tranerig Italiaans belcanto en eigenlijk bijna even radicaal wijzen ze bijvoorbeeld Wagners filosofisch-religieuze luxe-vraagstukken van de hand. Bij de Brit staat veel vaker de geschonden onschuld centraal: het onvermogen om tegenover een groter radarwerk de eigen integriteit in stand te houden. Uiteraard is het een gekende kunstgreep om een of meerdere verdrukte(n) een platform te geven en op die manier ontroering bij het publiek los te weken. Bij Britten komt bovenop die eenvoudige techniek echter nogal eens een genuanceerde lading, want ligt von Aschenbachs (‘Death in Venice’) onuitgevoerde vergrijp niet inherent besloten in zijn karakter, is Peter Grimes in de naar hem vernoemde opera werkelijk niet meer dan een zondebok en beantwoordt Lucretia, weliswaar in de waan dat ze haar man liefkoost, de intimiteiten van haar walgelijke rivaal niet in eerste instantie? Kortom wordt iets als puurheid, die bij Wagner nog een geïdealiseerd goed is, bij Britten ineens quasi onmogelijk geacht – of hoe het denken ingrijpend wijzigde in die paar decennia die de 19e van de 20e eeuw scheiden.
Op heden is een kameropera eerder regel dan uitzondering. Een werk voor grote bezetting krijgt men immers zelden opgevoerd, tenzij wanneer een operahuis haar schouders onder een project zet. Beduidend vaker grijpen hedendaagse componisten naar de term “muziektheater”, waarmee in een heel aantal gevallen opera bedoeld wordt waarbij de regisseur van meet af aan mee met de componist aan de denktafel gaat zitten. Britten hoefde echter met niemand in dialoog te gaan over hoe zijn muziek precies moest klinken. Hij genoot soevereiniteit genoeg om zijn gang te kunnen gaan en bestelde bij zijn librettist voor deze opera zelfs een alternatief einde, afwijkend van het stuk waarop ‘The Rape of Lucretia’ is gebaseerd. Een Christelijke toets sloop op die manier het bikkelharde einde binnen, waardoor muzikaal-inhoudelijk expliciet een louterend orgelpunt wordt geschapen. Critici noemen dat tot op vandaag een wat ouderwetse en onnodige ingreep, maar dat hoeft niet iedereen als dusdanig te ervaren. Is het immers niet prachtig hoe, aan de hand van een handvol slotregels, de idee van de zonde en dus van het negatieve dat de potentie van vergeving (het positieve) in zich draagt, wordt aangeraakt? Britten stelt die interessante vragen echter in de coulissen, op de achtergrond van een in essentie erg menselijk drama. Precies dat verleent zijn partituren een blijvende ontroerende waarde, anders dan bij componisten die meer inzetten op de ideeën en met wiens oeuvre dus minder valt aan te vangen van zodra men de concepten heeft “uitgedacht”.
Veel meer dan klassieke opera’s leent ‘The Rape of Lucretia’ zich tot een live-uitvoering. Zelfs binnen Brittens repertoire is dit stuk namelijk allicht ongeëvenaard voor wat de intensiteit betreft. Niet alleen de personages, maar ook de (enkelvoudige) koorleden slaan het tafereel, dat vanaf de eerste minuut al een en al gruwel in zich lijkt te dragen, bijzonder scherp gade. Laat die vlijmscherpe partijen dan zingen door Ian Bostridge en Susan Gritton, en de zaal blijkt algauw te klein voor zoveel vocaal geweld. Vooral Bostridge, dikwijls bewierookt omwille van zijn heldere dictie, brult, momelt en lispelt fenomenaal, getuigend van een nagenoeg perfecte beheersing van de muzikale grammatica. Al wie reserves heeft bij deze tenor: een vertolking als deze zou op zich al genoeg moeten zijn om zijn naam onsterfelijk te maken. De voltallige cast schittert echter, stuk voor stuk in vertolkingen waarin de veruitwendiging van de bittere tragedie primeert boven een proper stemgeluid. Risico’s worden niet gemeden, maar dat breekt deze opname helemaal niet zuur op. Haar rauwe karakter is zo authentiek dat een mens haast zou wensen dat Britten mocht terugkeren uit het dodenrijk om ze zelf te horen. Zelfs met een Aldeburgh Festival Ensemble dat, zoals dat live nu eenmaal gebeurt, hier en daar een kleine steek laat vallen, blijft Oliver Knussens totaal ongecensureerde en schrijnend naakte visie schitteren. Een zeer zorgvuldige uitgave (uiteraard met inbegrip van het volledige libretto) en een opnametechniek die de luisteraar het gevoel heeft een enscenering echt bij te wonen, zijn kersen op een op zich al meer dan smakelijke taart.