Vooraleer ze in 2004 het Arcanto Quartet oprichtten, hadden de vier muzikanten van dit ensemble al aardig wat bekendheid als solist opgebouwd. Dat dit het functioneren als kamermuziekgroep niet per definitie in de weg hoeft te staan, bewijst de vrijwel unanieme euforie waarop hun eerste concerten onthaald werden. Er werd dan ook reikhalzend uitgekeken naar hun eerste cd, die recent verscheen bij Harmonia Mundi. Op dit debuut speelt het Arcanto Quartet het vijfde en het zesde strijkkwartet van Béla Bartók.
De laatste twee kwartetten van Béla Bartók (1881-1945) ontstonden in de jaren '30. Naast de expressionistische harmonische schrijfwijze, die momenten van bijtende quasi-atonaliteit niet schuwt, valt vooral de aparte ritmiek op. De invloed die de Hongaarse volksmuziek op Bartóks muziek had, resulteert in ritmische effecten die meer dan eens het klassieke verwachtingspatroon doorbreken. Dit is iets dat nog versterkt wordt door Bartóks regelmatige keuze voor asymmetrische of vaak wisselende maatsoorten. Van bij de eerste akkoorden van het vijfde kwartet tonen de Arcanto's dat ze die soms bijna bijtende ritmische taal tot in de puntjes beheersen. In dit openingsallegro vinden ze het perfecte evenwicht tussen een meeslepende drive vol snijdende uithalen en een intieme, ietwat onwereldlijke melancholie. Die melancholie gaat nog meer overheersen in het adagio dat vanuit een onheilspellend en fragmentarisch pianissimo-begin opbouwt naar een doorwrochten, expressieve climax. Zowel in het vijfde als in het donkere, dramatische zesde kwartet verbluft het Arcanto Quartet door hun eenvormige samenklank, door de rijkdom aan dynamiek die ze ten toon spreiden en door de solistische sterktes die bij tijd en wijlen naar voren komen. Zo geeft het droeve 'Mesto'- ritornello uit het zesde kwartet in het eerste deel altvioliste Tabea Zimmerman alle vrijheid om haar warme, heerlijk zangerige toon te demonstreren. Niet minder indrukwekkend is de duistere sfeer die cellist Jean-Guihen Queyras bij het begin van het tweede deel aan datzelfde ritornello meegeeft. Zo vormt die tweede ritornelloversie een passend contrast met de bijna cynisch klinkende mars die erop volgt. Het kwartet zal uiteindelijk eindigen in de donkere, dramatische tinten waarmee Bartók doorheen heel het werk zijn 'Mesto' heeft ingekleurd. De homogene, loepzuivere toon van de Arcanto's en hun fijnzinnige timing maken van dit slotdeel een pakkende luisterervaring.
Deze Bartókcd van het Arcanto Quartet is zonder enige twijfel een schot in de roos. Vier meesterlijke solisten brengen kamermuziek op het hoogste niveau: niet te missen!
Meer over Belà Bartok
Verder bij Kwadratuur
Interessante links