Het Fitzwilliam String Quartet was nog een jong kwartet toen het in 1984 door Decca gevraagd werd om een integrale opname van Beethovens strijkkwartetten op cd te zetten. De reputatie van het kwartet was toen al gemaakt dankzij hun uitvoeringen en opnames van Shostakovich’ strijkkwartetten, die zo goed waren dat de componist zelf het Fitzwilliam kwartet als zijn ideale strijkkwartet beschreef. Toen de vraag kwam om zich te richten op het klassieke repertoire wilden de kwartetleden oorspronkelijk gebruik maken van darmsnaren en authentieke bogen maar Decca drong aan op een standaarduitvoering. De achtergrond van de Fitzwilliamsen in de toen ontluikende oude-muziekpraktijk vond ook haar weg naar zulke klassieke interpretaties, vooral dan in hun zuivere manier van spelen, ontdaan van elk exces en elk overbodig drama.
Tot een integrale kwam het echter nooit, en enkel Beethovens laatste kwartetten werden opgenomen. Deze dubbel-cd is een heruitgave van de kwartetten opus 130 en 132. Als finale van het opus 130 componeerde Beethoven oorspronkelijk zijn ‘Grosse Fuge’, een contrapuntisch meesterwerk dat echter zo ambitieus was dat het de rest van het kwartet zou overschaduwen. De ‘Grosse Fuge’ werd dus apart uitgegeven, als Beethovens opus 133 en Beethoven voorzag een nieuwe finale. Zowel de ‘Grosse Fuge’ als de nieuwe finale worden hier na elkaar ingespeeld, zodat de luisteraar zelf kan beslissen welke finale het beste werkt.
De hoekdelen van het opus 130 kwartet vormen twee complexe ankerpunten binnen dat zesdelige kwartet maar wat in deze versie nog meer charmeert zijn de kortere middendelen. Het ‘Andante con Moto’, een niet al te langzame beweging die als derde deel fungeert, slaagt erin verfijnd maar ontwapenend eenvoudig over te komen. In het uiterst korte ‘Presto’ ervoor grijpen snelle nootjes bij de vier strijkers vlotjes op elkaar in maar zonder dat het Fitzwilliam kwartet deze muziek gecompliceerd doet klinken. De bekende ‘Danza alle Tedesca’ charmeert sowieso, met zijn vriendelijke, natuurlijk vloeiende melodielijnen. De ‘Grosse Fuge’ zelf klinkt ruw, ijzersterk en compromisloos. De klank die de vier strijkers hier op machtige unisono noten produceren heeft geen equivalent ergens anders op de opname. De contrasterende secties keren gelukkig terug naar de verfijnde klank die het Fitzwilliam kwartet zo goed beheerst.
Beethovens kwartet in a mineur, opus 132 beslaat het tweede gedeelte van deze dubbelcd. Het is een werk van een compleet andere aard dan het kwartet opus 130 en dat uit zich ook in Fitzwilliams’ interpretatie. Hier wordt een kwartet op mensenmaat gepresenteerd, minder een worsteling met het noodlot dan een reeks menselijke, verstaanbare impressies, gegroepeerd rond het langzame derde deel. Dat langzame deel, het bekendste van het kwartet, betitelde Beethoven ‘Heiliger Dankgesang eines Genesenen an die Gottheit’ is een van de intiemste momenten uit Beethovens oeuvre. Het Fitzwilliam kwartet maakt veel verschil tussen het innige dankgezang zelf, en de contrasterende passages, waarin Beethoven vigoureus zijn kracht lijkt terug te vinden. De zuivere klank van het kwartet en hun spaarzame gebruik van vibrato mogen tot hun recht komen in het trio van het tweede deel, waar eerste violist Christopher Rowland helder en puur boven het kwartet zweeft.
Een goede vijfentwintig jaar nadat deze opnames gemaakt werden, blijft dit een knappe uitvoering om te beluisteren, eentje die veel slanke, precieze uitvoeringen van latere jaren – zoals die met het Takacs kwartet (Decca 470 849-2) – voorafschaduwt. De remastering zelf bezit weliswaar een redelijk matte opnameklank maar Beethovens opus 130 en 132 blijven een knappe herinnering aan wat een integrale opname van Beethovens strijkkwartetten had kunnen zijn, maar nooit geworden is.