Beethovens laatste pianosonates, de drie sonates opus 109, 110 en 111 zijn composities van een componist die volledig doof muziek schreef en dus haast volledig van de buitenwereld afgesloten was. Dat verklaart in zekere mate het introverte karakter van de sonates, die eigenzinnig heersende conventies over vorm en inhoud overboord gooien maar tegelijkertijd de weg wijzen naar de muziek uit de verdere negentiende eeuw, zoals de pianomuziek van Robert Schumann of Franz Liszt. De Russische pianist Alexei Lubimov (destijds in de USSR een pionier van authentieke uitvoeringspraktijk) wierp zich op deze laatste sonates en voor deze uitgave koos hij dan ook geen moderne concertvleugel maar een fortepiano van een model dat Beethoven in zijn laatste jaren gebruikt zou kunnen hebben.

Een pianoforte zorgt inderdaad voor een karakteristiek geluid in deze sonates maar wie van Beethoven op moderne concertvleugel houdt, hoeft niet te wanhopen: de Alois Graff pianoforte uit 1828 waarop Lubimov speelt, klinkt al tamelijk vol en rijk van klank. De droge klank en duidelijk hoorbare aanslagmechaniek die zelfs lichtjes oudere pianofortes bezitten, zijn op dit instrument al veel minder aanwezig. Lubimov buit dit warmere klank graag uit en dat geeft meer stormachtige momenten of langere passages van gebroken akkoorden een machtige allure. Het is een element dat al meer aan de muziek van Schumann dan aan die van Mozart en Haydn doet denken.

Anderzijds laat de pianoforte toe om afzonderlijke noten met een opvallende precisie neer te zetten. Doordat snelle nootjes niet meteen in nagalm verdrinken, komen vlugge trekken uitzonderlijk goed verstaanbaar over. Het doet veel voor de fugatische passages in het opus 111. Het stelt Lubimov bovendien in staat om die sonate bruusk van richting te doen veranderen, van intiem naar exuberant of wild zonder dat Beethovens aan samenhang verliest.

De laagste snaren van Lubimovs instrument bezitten een wat rauwe klank die Beethoven zeker niet misstaat en de baslijnen in deze sonates iets aandringends geeft. In de doorwrochte finale van het opus 110 doet dat de bassen zelfs ruw en agressief klinken. Waar Lubimov in de eerste plaats in slaagt, is om deze sonates op plaatsen een intimiteit en een teruggetrokkenheid mee te geven die vele uitvoeringen op concertvleugels missen. De ‘Arietta’ waarmee Beethoven de sonate opus 111 laat eindigen is opvallend door de variatie in tempo en atmosfeer die Beethoven in de muziek houdt maar zelfs de snellere passages hebben niets exuberants, wel integendeel. Het is een zoekend, quasi improvisatorisch gevoel dat deze opname kenmerkt.

Dat maakt Lubimovs interpretatie niet meteen toegankelijk (Paul Lewis’ schitterende Beethoven-integrale spreekt bij een eerste beluistering meer aan) maar verleent zijn kijk op Beethoven een eerlijkheid die beslist niet alledaags is. De kwaliteiten van Lubimovs pianoforte, die zowel voor doorzichtigheid als voor grandeur kan zorgen, doet de fijne kenmerken van Beethoven  late muziek op een prachtige manier naar voren komen.

Meer over Ludwig van Beethoven


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.