Vier jaar was het wachten op een opvolger voor ‘I Speak Fula’, het tweede album van Ngoni Ba. Dat bandleider en componist Bassekou Kouyaté de samenstelling van zijn band omgooide zal daar wel voor iets tussen gezeten hebben, want de muziek van Ngoni Ba is niet van die aard dat een muzikant zomaar even invalt een meespeelt.
De band is een combinatie van diverse ngoni’s, Afrikaanse luiten die als de voorlopers van de banjo beschouw worden, elk met een eigen grootte en toonbereik. Zo kan de groep een homogeen geluid koppelen aan een breed klankspectrum. Dat wordt op ‘Jama Ko’ bovendien verder uitgediept door het sporadisch inzetten van piano, orgel of drums naast de traditionele percussie en de zang van Kouyaté’s echtgenote Amy Sacko en een handvol gastvocalisten. Even typerend voor de sound is de productie van Howard Bilerman (Arcade Fire) die het geluid een opmerkelijk grotere en meer poppy gedaante bezorgt.
Het unieke samenspel dat op de vorige cd’s ‘Sego Blue’ en ‘I Speak Fula’ zo’n verbluffende indruk maakte, ging daarmee gelukkig niet verloren. Opnieuw blijkt de muziek een ingenieuze combinatie van sterk vervlochten melodische lijnen. Die verplichten de muzikanten om exact op elkaar in te spelen, zeker wanneer ze gebruik maken van de typerende, kort hobbelende en afgebroken ritmes.
Nochtans waren de omstandigheden van de opnames verre van ideaal. Opgenomen tijdens de militaire coup in Mali en tussen regelmatige stroompannes door, klinkt de cd echter opvallend energiek. Vooral ‘Ne Me Fatigue Pas’ laat qua boodschap weinig aan de verbeelding over, met een denderende drive en een gelaagde samenspel met exact uitgevoerde breaks. Kouyaté zelf werkt het geluid af door zijn wah wah pedaal helemaal open te draaien, waardoor hij in het vaarwater van een elektrische gitaar belandt.
Heel anders klinkt de schommelende groove van ‘Kele Magni’ met daarboven de freewheelende, maar uiterst krachtige stem van Khaira Arby of het lichtere geluid van ‘Madou’ dat gezegend is met een polyfone opbouw en de nodige breuken in het verloop.
Opmerkelijk genoeg blijft de muzikale kwaliteit ook overeind wanneer het geluid iets soberder wordt, zoals in het hoekige, met afgeknipte ritmes gezegende ‘Mali Koori’ of ‘Wagadou’. Bij dit laatste stuk wordt duidelijk hoe nauwgezet de beschikbare middelen worden ingezet. De doorgaans meer lyrische Sacko neemt als zangeres het aandringende van Arby over, terwijl de bescheiden, maar perfect getimede inzet van piano en klokkenspel de muziek een onwezenlijke touch verlenen.
Op ‘Poye 2’ (een bewerking van de titeltrack van Kouyatés debuut) met gitarist Taj Mahal verzeilt de groep in bluesachtig vaarwater, waar het net iets te lang blijft dobberen om echt interessant te blijven. Het is wel de enige track waar de groep de luisteraar niet van bij het begin tot einde bij het nekvel weet te pakken. Voor de andere is het virtuoze samenspel van de tropisch sprankelende ngoni’s van zo’n contrapuntisch niveau dat Bach-adepten gerust hun oor even te luisteren mogen leggen. Idem voor de fans van Jimi Hendrix. Voorwaar een zeldzame combinatie.