Vanaf het eind van 1717 tot in 1723 was Johann Sebastian Bach aangesteld als kapelmeester aan het hof van het kleinere Cöthen in Sachsen-Anhalt en het is in die periode dat veel van Bachs meest schitterende instrumentale muziek ontstond: de cellosuites bijvoorbeeld, de Brandenburgse concerti of de sonates en partita’s voor soloviool. Prins Leopold van Cöthen stond dan ook bekend als een liefhebber van muziek en Bach moet goede contacten hebben onderhouden met de prins want hij werd geëngageerd om vanuit Leipzig de muziek voor diens begrafenisceremonie te schrijven, in 1728. De muziek die Bach voor deze ‘Trauer Musik’ schreef, is niet bewaard gebleven maar wel de tekst en die draagt een opvallende gelijkenis met de tekst die Bach voor twee andere werken gebruikte: de ‘Matteuspassie’ en de ‘Trauer Ode’, een begrafeniscantate voor Christiane Eberhardine, de keurvorstin van Sachsen. Bach moet die toen recent gecomponeerde muziek opnieuw hebben gebruikt voor zijn ‘Trauer Musik’ en de huidige opname, door het Taverner Consort & Players presenteert dan ook een mogelijke reconstructie van Bachs treurmuziek.
Een reconstructie is zelfs nog een understatement voor dit project want de hele ‘Trauer Musik’ bestaat uit citaten uit andere werken van Bach. Dat hoeft op zich niet zo ongewoon te zijn: Bach ging vaak bij zichzelf te leen, zelfs voor grote werken als het ‘Weihnachtsoratorium’ of de ‘h-moll Messe’. Zo opent deze treurmuziek bijvoorbeeld met wat eigenlijk de openingsaria is uit cantate 198, met een andere tekst (‘lass, Leopold, lass Dich nicht begraben’ in plaats van ‘lass, Fürstin, lass noch einen Strahl’) op dezelfde melodie, kundig ondersteund door een mooie viola gamba solo.
Deze cd bevat niet voor niets sommige van de meest ontroerende stukken muziek die Bach componeerde. Niemand die de heerlijk theatrale manier hoort waarmee het Taverner Consort het openingskoor ‘Klagt, Kinder’ van deel I van de treurmuziek uitvoert, kan onbewogen blijven luisteren. Het slotkoor van de vierde cantate is hetzelfde slotkoor als dat, wat uit de ‘Mattheuspassie’ komt en ook hier kan het niet anders dan de luisteraar ontroeren. Hobo’s (of lager gestemde oboe d’amore of oboe da caccia) spelen een uitzonderlijk grote rol in deze ‘Trauer Musik’, zoals in de aria ‘Geh Leopold, zu deiner Ruh’ (eigenlijk de tenoraria ‘Ich will bei meinem Jesu wachen’ uit de ‘Mattheuspassie’) of in het recitatief ‘Jedoch der schwache Mensch zittert nur’, waar twee oboi da caccia de sopraanstem diepdonker inkleuren.
Een kwartet van vier solozangers wordt op enkele momenten bijgestaan door kleine koorsolo’s maar zowel de grote solorollen als de bescheidener sololijnen klinken uiterst verzorgd en expressief. Zo is er sopraan Emily Van Evera, met een strak gecontroleerde maar helder klinkende stem, in de aria ‘Zage nur’ of ‘Mit Freuden sey die Welt verlassen’ (een herinterpretatie van de traverso-aria ‘Aus Liebe’ uit de ‘Mattheuspassie’). Clare Wilkinson, die de altpartij voor haar rekening neemt, maakt indruk met haar lichte en verstaanbare manier van zingen. Thomas Meglioranza zingt de baspartij, met die duidelijk verstaanbare, expressieve en wendbare basstem die al sinds twee decennia de norm is voor Bach-opnames.
Een cynicus zou kunnen zeggen dat dit cd’tje weinig meer is dan een verzameling ‘best of Bach’. De ‘Trauer Musik’ is inderdaad samen gepuzzeld uit de beste muziek die Bach componeerde, van het slotkoor uit de ‘Mattheuspassie’ tot de aria ‘Zage nur’ (‘Blute nur’, ook weer uit de ‘Mattheuspassie’). Feit blijft wel dat deze ‘Trauer Musik’ een verbazingwekkend coherent geheel gaat vormen. Bovendien blijft prachtige muziek nog steeds overeind met een andere tekst eronder en deze knappe uitvoering, met zijn klagende hobo’s, smaakvolle zang en expressieve strijkers doet zulke mooie muziek dan ook alleen maar eer aan.