Johann Sebastian Bach sleutelde vaak aan zijn eigen composities en misschien nog wel het meeste aan zijn concerti. Voor nieuwe uitvoeringen stemde Bach zijn concerti gebruikelijk af op de instrumenten die voorhanden waren en aan de kwaliteit van de muzikanten die de muziek gingen spelen. De meeste van Bachs bewaard gebleven concerti stammen uit zijn periode als kantor in Leipzig maar omdat Bach in Leipzig zelf vaak de solist was, greep hij terug naar bestaande werken (voor hobo of viool bijvoorbeeld) en herschreef hij de solopartijen voor klavecimbel. Doorheen de jaren zijn er talrijke pogingen ondernomen om Bachs oorspronkelijke concerti te reconstrueren, waarvan de bekendste misschien wel de reconstructies van de vier of vijf hoboconcerti zijn. Het Italiaanse ensemble Insieme Strumentale di Roma maakte voor deze gelegenheid vier gelijkaardige reconstructies, die terugslaan op de concerti BWV1055, 1064, 1059 en 1052.
Wie wat met Bachs concertos vertrouwd is, zal veel, zo niet alle stukken op deze cd wel herkennen. De nieuwe en verschillende instrumentatie legt andere accenten en dat zorgt voor een frisse kijk op zulke bekende werken. Zo is het orgelconcerto in d gebaseerd op het klavecimbelconcerto BWV1052 maar in deze versie wordt de solist niet enkel door strijkers en continuo maar ook door een trio van hobo’s ondersteund. Die drie blazers, met een zware oboe da caccia als laagste stem, vormen een aangenaam koortje van ‘backing vocals’ voor een solist die nu veel knusser in de begeleiding ingebed zit. Het dubbelconcerto in d mineur voor klavecimbel, hobo en strijkers is dan weer samengeraapt uit het (hobo)concerto BWV 1059 en een aria uit cantate 35 en waar de klavecimbel nu de hobolijnen overneemt, krijgt de hobo van het orkest de kans om aardig virtuoos uit de hoek te komen in de grondig herschreven tutti-passages.
Interpretatief zitten deze vier concerti goed, zonder dat ze al te veel verrassingen laten horen. Het langzame deel van het concerto in d kan, nu het solo-instrument een orgel is en geen klavecimbel, trager en dreigender gespeeld worden. Het concerto BWV1064 is geconstrueerd tot een echt concerto grosso in weelderige, Italiaanse stijl, met een sologroep van drie violen en een tweede sologroep van twee hobo’s en fagot die uitgespeeld worden tegenover elkaar en tegenover de begeleiding.
Wat minder geslaagd is dan weer het concerto in G voor viola da braccio, een bewerking van een concerto dat het best bekend is in een andere reconstructie, voor oboe d’amore in A majeur (BWV1055). Het is interessant om zeldzame instrumenten aan het werk te horen maar echt overtuigen doet de solopartij niet, daarvoor klinkt hij wat log en maakt hij te veel deel uit van de begeleiding. De klank van het instrument, precies tussen een altviool en een cello in, werkt dan wel weer erg goed, zeker in het ‘zingend allegro’ van de finale, met zijn lange melodielijnen. Die finale krijgt dan echter weer een hoekige uitvoering mee van de begeleiding, die in schril contrast staat met de vloeiende interpretatie die bijvoorbeeld Il Gardellino eraan kan geven op haar cd met hoboconcerti (Accent 24165).
Al bij al blijft dit toch een erg onderhoudende en aanstekelijk uitgevoerde cd. De vier concerti bevatten bekende muziek maar de arrangementen zorgen ervoor dat deze Bach telkens in een nieuw jasje zit. Bachs magnifieke muziek krijgt bovendien alle luister die het nodig heeft in bezielde uitvoering van Insieme Strumentale di Roma.