De integrale Bach cantate-cyclus die Masaaki Suzuki opbouwt, telt met deze nieuwe uitgave al vijftig volumes. Suzuki gaat chronologisch te werk, wat wil zeggen dat het eind van de cyclus bijna in zicht is. De vier cantates op deze plaat (met BWV-nummer 149, 145, 174 en 49) dateren namelijk uit 1726-1727, terwijl Bachs meest productieve periode - cantate-gewijs alleszins - van 1723 tot 1728 liep. Een aantal van de aria’s en koren uit deze cantates zijn dan ook zogenaamde parodieën, waarbij Bach eerder gecomponeerde muziek herbruikte voor religieuze doeleinden.
Dat is bijvoorbeeld het geval met cantate 149, die teruggrijpt naar muziek voor de ‘Jagdkantate’, BWV208, al verving Bach voor deze feestelijke cantate de jachthoorns uit het openingskoor door trompetten. De muzikanten van het Bach Collegium Japan geven het openingskoor echter een eerder verzadigde, diepe vreugde mee, geen wilde uitbundigheid. Die kalme, soms net niet symfonische manier van Bach interpreteren is men al langer gewoon van Masaaki Suzuki's uitvoeringen en contrasteert met bijvoorbeeld Gardiners hoogst theatrale en opwindende uitvoeringen op het Soli Deo Gloria platenlabel.
De begeleidingen van de aria's worden met kenmerkende vaardigheid uitgevoerd, door een groep strijkers en continuo-instrumenten die hun solisten vlotjes volgen en niet zelden een hechte dialoog creëren. Die vier solozangers zijn oude bekenden uit de cantate cyclus. Zo is er de Tsjechische Hana Blažikowá met een frisse, jeugdige stem, zoals ze laat horen in de aria ‘Ich bin herrlich, ich bin Schön’ uit BWV49. Robin Blaze maakt als countertenor echter de mooiste indruk met zijn soepele en zachte stem, die bij momenten haast niet te onderscheiden is van die van een lichte mezzo. Voorbeelden van zijn mooie interpretaties vindt men bijvoorbeeld in de eerste aria van BWV174, ‘Ich liebe den Höchsten vom ganzen Gemüten’. Tenor Gerd Türk krijgt geen soloaria’s maar wel twee duetten in BWV149 en 145, terwijl bas Peter Kooij een sappige lezing ten gehore brengt, onder meer van de aria 'Kraft und Stärke sei gesungen' uit BWV149.
Knappe instrumentale prestaties vindt men bijvoorbeeld in cantate 149, waar een eerder koddige fagotsolo als begeleiding dient in de aria ‘Seit wachsam, ihr heiligen Wächter’, waar altus en tenor de gelovigen aansporen door te zetten in hun strijd tegen het kwade. Cantate 145 gaat van start met een duet tussen tenor en sopraan, waarbij een lenig uitgevoerde obligate vioolpartij de derde stem vormt. Cantate 174 gaat van start met een instrumentale ‘Sinfonia’, een herorkestratie van het eerste deel uit het derde Brandenburgse concert, maar nu met een blazerssectie van drie hobo’s en twee hoorns. BWV49 opent met een bewerking van een eerste deel uit het klavecimbelconcerto BWV1053 waarbij die oorspronkelijke solopartij door het orgel gespeeld wordt. En het valt op met hoeveel zorg en talent organist Naoko Imai deze muziek uitvoert, alsof hier geen toets- maar een blaasinstrument (een oorspronkelijke versie van dit concerto werd waarschijnlijk voor hobo geschreven) aan het woord is. Het meest ongewone instrument is echter de violoncello piccolo in diezelfde cantate 49, een lichtjes hese, kleinere cello die een prachtige dialoog aangaat met de oboe d’amore en sopraan Hana Blažikowá. Het is een passend (bijna) einde voor een erg knappe en expressieve Bach-cd van het Bach Collegium Japan.