Baby Dee heeft het allemaal gezien: klassiek geschoolde harpiste, organiste in een kerk, lid van een circus en onderdeel van de Kamikaze Freak Show. Als hermafrodiet is het verleidelijk haar op een lijn te plaatsen met Anthony Hegarty, temeer daar er ook muzikale redenen zijn om dat te doen.
Op ‘Regifted Light’ struint Baby Dee gedurende net geen 35 minuten door een akoestisch decor dat schatplichtig is aan film- en klassieke muziek. Zuiver tonaal, consonant, rijk aan pianoarpeggio’s in een ruimtelijke klank en meer dan eens weemoedig lijkt haar muziek aan te sluiten bij de neoklassieke zoetigheid, maar Baby Dee heeft meer in haar mars. Piano, cello, klokkenspel en hoorn zijn voorspelbare kleuren, maar de aanwezigheid van een tuba en vooral de knorrige fagot verbrijzelen het goedkope namaakkristal waar dit soort muziek vaak onder te lijden heeft en geven het een aards randje.
Verder wordt in veel nummers de melodische gang geregeld onderbroken voor een moment van stilstand. Hierdoor wordt breedsprakerigheid in de kiem gesmoord ten voordele van een zachte golfbeweging. Ook vocaal legt Baby Dee geen rechtlijnig parcours af. Hoewel ze bij momenten mooi omfloerst klinkt, laat ze hier en daar ook een scherper geluid horen, alsof haar songs plots een ironische grimas gaan vertonen. In ‘Brother Slug and Sister Snail’ weet ze deze vocale tegenstelling mooi uit te buiten, waardoor de song een mini theaterstuk wordt, een effect dat nog versterkt wordt door de muzikale sfeerveranderingen.
Baby Dee’s gevarieerde muzikale achtergrond en ervaringen zijn prominent aanwezig in de songs. Het eerste nummer ‘Cowboys With Cowboy Hat Hair’ begint als een pocketouverture voor piano en drums en transformeert later in een miniatuur pianoconcerto, inclusief zangerig middendeel. Het titelnummer heeft dan weer een meer volkse flair en een vrijer melodische verloop dat aan Vashti Bunyan doet denken. Andere nummers walsen, draaien als een speeldoospaardenmolen (‘Lullabye Parade’) of drijven door het pomporgeltje in een kermissfeer (‘Horn Pipe’).
In ‘The Pie Song’ lijkt het allemaal samen te komen. De desolate pianoakkoorden van het begin gaan over in een ‘Opzij, Opzij, Opzij’-achtige hoempa om naar het einde toe verder open te komen. Zo schuift het nummer zonder moeite van misantropisch, via circusachtig, naar quasi symfonisch. Door deze muzikale transformatie te koppelen aan een groteske tekst, krijgt de song een karikaturale dimensie die de muzikaliteit in tact laat, maar het verlammende, pathetische sérieux geen kans geeft.
Het is uit het ontwijken van dit soort goedkope “emoties” dat ‘Regifted Light’ kracht put. Gratuit drama, flauwe weemoed of opgeblazen orkestrale allures zijn niet aan Baby Dee besteed, waardoor haar muzikaal conventionele composities vrij blijven van onbenullige “klassieke” allures.