Soms zit het in de kleine dingen, zoals bij dit trio van Ab Baars, Meinrad Kneer en Bill Elgart. De vanzelfsprekendheid waarmee de drie hier samenspelen is bij momenten onthutsend: geen grote verhalen, maar gebruikelijke onderonsjes die afgehandeld worden alsof het allemaal geen moeite kost.
Mekaar de strot dichtknijpen is er niet bij, iedereen mag zijn zeg doen. Elgart zou zo gemakkelijk zijn gevoelige collega’s kapot kunnen spelen, maar ondersteunt hun liever met een sonore elegantie, waarmee hij perfect zijn plaats in het uitgebalanceerde geheel weet te vinden. Die plaats is helemaal niet zo evident, zeker niet in het contrapuntische spel van Baars en Kneer die, vaker dan dat ze op dezelfde trip zitten, complementair opereren. Daarbij waken ze er wel over dat hun respectievelijke lijnen consequent verlopen, hoewel die van de ene op het eerste gehoord vaak weinig uitstaans hebben met die van de andere.
Dat ze elkaar toch vanuit een ooghoek in de gaten houden, wordt duidelijk wanneer er iets verschuift. Een verandering van register, van ritme, articulatie of dynamische schakering is voldoende om de andere mee te nemen. Niet voor een grote sprong, maar voor een stapje opzij, want het samenspel tussen Baars en Kneer klinkt bedrieglijk evident. Zelfs in die mate dat een luisteraar dreigt te vergeten welke muzikaliteit hier in de lucht hangt.
Zo drentelen de drie hand in hand van de ene situatie in de andere, waarbij ze een heel scala aan sferen doorwaden: struinend, in de lucht hangend zonder de intentie om te landen, speels of elkaar aftastend. Baars maakt daarbij optimaal gebruik van zijn vertrouwde trio blaasinstrumenten, die zoals steeds verschillende facetten van zijn muzikale persoonlijkheid naar boven halen: zwalpend op tenorsax, vloeiend op klarinet en met oosterse ijlheid op shakuhachi (bamboefluit).
Kneer heeft voor een even gevarieerde inbreng genoeg aan een contrabas. Hij vindt zijn weg in eender welk register en eender welke dynamiek: spichtig stuiterend, zingend, met zwevende dubbelgrepen of met percussieve klanken, die in ‘Zephyrus’ mooi mengen met de tomgeluiden uit Elgarts drumset. Die verfijning, gecombineerd met Baars op shakuhachi, en veel ruimte in het geluid laat het trio in haar meest uitgesproken oosterse gedaante horen.
Al even secuur is het geluid in ‘Logical Consistency’ waar Baars en Kneer elkaar strak volgen in het hoge register en Elgart zich met tintelende cimbalen mooi naast de twee weet te nestelen. In ‘Specific Gravity’ liggen de kaarten net anders. Baars springt als een door vuurwerk dolgedraaide hond in een opmerkelijk voller geluid, waarin elk spoor van brutaliteit ontbreekt. Een gemis is het niet. Want wie heeft spierballen nodig als er met finesse zoveel meer te vertellen is?