Bruckner heeft naam gemaakt met negen monumentale symfonieën en drie missen, maar wat vergeten wordt is dat deze diepgelovige man uit het Oostenrijkse Linz in zijn eerste jaren autodidact was en zijn vak leerde als kerkorganist. En in die functie schreef Bruckner zijn motetten, meestal voor a capella koor, soms met begeleiding van orgel of drie trombones. Omdat deze motetten over een periode van veertig jaar werden geschreven, kan je als luisteraar goed de evolutie volgen die Bruckner tijdens die periode doormaakte, van een relatief eenvoudige en klassieke kerkstijl, naar een meer dramatische, orkestrale stijl van componeren, met verrassende harmonische wendingen en een meer complexe structuur. Het nochtans vroege 'Libera me' bijvoorbeeld, voor koor en trombones, uit 1854, is al zo een werk dat vooruit kijkt naar Bruckners grote missen van een decennium later.
De uitvoering van deze koorwerken wordt doorgaans vloeiend gehouden. Het graduaal 'Locus Iste', bijvoorbeeld, met zijn ongecompliceerde structuur en relatief eenvoudige tekstplaatsing, krijgt niet de kans te blijven hangen in het trage tempo, maar wordt vlot en soepel uitgevoerd. De vijfde versie van het 'Tantum Ergo', in de opgewekte toonaard van D groot, heeft iets wereldlijks, iets landelijks, eenvoudigs en Oostenrijks over zich. Het is in een werk als dit dat de transparantie en fijngevoeligheid van dit zevenenveertig koppige koor zich laat horen, want de textuur wordt nooit storend dik of ondoordringbaar. Alleen de tekstverstaanbaarheid laat vaak wel wat te wensen over. Het contrast tussen deze intimistische werken en enkele grootsere motetten zoals het 'Ecce sacerdos magnus', voor koor, orgel en trombones, is dan ook groot, al overheersen deze trombones wat op het koor en het orgel. Ook knap zijn de sopranen van het Tsjechische Filharmonisch Koor, die, zelfs in hoge luide passages, steeds vol en rijk blijven klinken, zonder dat aparte stemmen er storend uit springen.
Jammer genoeg zijn de solisten, die uit het koor komen – sopraan en alt in een 'Ave Maria', tenor in de antifoon 'Tota Pulchra' – niet altijd van hetzelfde niveau. De sopraan- en altsolo, bijvoorbeeld, zingen wel accuraat, maar met een heel kleine stem, die wat moeizaam overkomt. De tenorsolo doet het dan weer stukken beter: de delicate, wat schuchtere manier waarmee hij het 'Tota Pulchra' inzet, beantwoord door het koor, geeft het stuk een heel bijzondere sfeer. Alleen weer spijtig dat hij af en toe niet meteen de juiste noot vindt, maar er snel naartoe moet glijden.
Dit is een erg knappe cd, die Bruckners motetten op een rustige en meditatieve manier uitvoert die passend is voor deze introverte, religieuze muziek. Solisten die evengoed solo als in groep konden zingen, hadden deze cd echter naar een hoger niveau kunnen tillen.
Meer over Anton Bruckner
Verder bij Kwadratuur
Interessante links