De Westerse muziekgeschiedkundige canon is geen natuurwet, maar een organisch proces van bewuste keuzes en historische toevalligheden. Het is dan ook nodig om er steeds kritisch mee om te springen, en te realiseren dat de muziekgeschiedenis veel meer te bieden heeft dan deze rigide selectie van componisten en hun werken. Zo redeneerden ook de muziekhistorici en musici toen ze een aantal liederen van Anna Cramer (1873 - 1968), na meer dan een halve eeuw vergetelheid, in de jaren negentig opnieuw bovenhaalden en opnamen. Want in het werk van deze vergeten Nederlandse componiste ontwaart men, achter de gemakkelijk te achterhalen referenties van het lied ca. 1900 (Mahler en Wolf), ook een strikt persoonlijke uitdrukking aan de laat romantische tijdsgeest.
Het eerste wat opvalt aan ‘Songs’ van sopraan Nathalie Mees zijn het aantal opnames in wereldpremière. Want van de 26 geselecteerd liederen zijn er, althans op cd, maar liefst 19 ongehoord, wat niet hoeft te verbazen gezien er tot nog toe slechts één cd met liederen van Anna Cramer verschenen is – met name die van mezzosopraan Rachel Ann Morgan uit 1994. Daarnaast geven deze liederen een veelzijdig en exhaustief beeld van het werk en de muziekstilistische evoluties in het oeuvre van de componiste, waarvan de kern zich beperkt tot slechts 55 Duitstalige liederen. Zo omvat ‘Songs’ een periode van 25 jaar, van het lied waarmee Anna in 1903 doorbrak (‘Wenn die Linde blüht’) tot de twee ‘Notturnos’ uit 1927, drie jaar voordat ze werd opgenomen in een psychiatrische instelling.
De opbouw van ‘Songs’ is niet chronologisch, integendeel: het album start onmiddellijk met het artistieke hoogtepunt van Anna Cramer’s oeuvre, met name de Sechs Lieder, opus 4 (1910). Want hierin bereikt haar rijke laat romantische toonspraak, die ze zich in Berlijn eigen gemaakt had, een stilistische volmaaktheid: lange en expressieve zinnen, kleurrijke en meerduidige harmonieën, contrasterende texturen en plotse wendingen die herinneren aan de late vocale stijl van Wagner (het sublieme ‘Erwachen in den grellen Tag’ opent zowaar met de Tristan-harmonie!) de speelsheid van Wolf (waarmee ze vaak vergeleken werd) en het zwierige fin-de-siècle van Richard Strauss. Dat de zes liederen uit deze opus 4 echter bij de eerste seconden een Mahler-gevoel oproepen, heeft de opname vooral te danken aan de prachtige orkestratie van Jeppe Moulin uit 2007, die het orkestrale karakter van de pianopartituur vertaald heeft in de typische orkestratietechnieken van pakweg de ‘Rückertlieder’. Kortom, prachtige liederen in een meer dan geslaagd arrangement.
Van een contrast gesproken. Na het wegsterven van de kille hobo solo op het einde van opus 4, klinken de brave, zoete klanken van het strofische ‘Wenn die Linde blüht’ (1903), een kort lied waarmee Anna Cramer in Berlijn voor het eerst enige bekendheid verwierf en dat helemaal te verstaan is in de Duitse liedtraditie van Schubert tot en met Brahms. Cramer herschreef het lied in 1926, en de opname hiervan is tevens te horen op ‘Songs’.
Onmiddellijk daarna krijgen we met het uit vijf korte liederen bestaande opus 1 (1907) weer een totaal andere vocale en pianistieke stijl. Eén die wel heel sterk aansluit bij die van Hugo Wolf (Cramer kreeg wel eens de bijnaam "de nieuwe Wolf" toebedeeld), niet enkel in vorm en in de ambiguïteit van de harmonie, maar ook in de grote theatraliteit die voortkomt uit de plotse maatwisseling en speelse ritmische gestes van de pianopartij die, zoals in ‘Der Jäger’, soms vrolijk en volks aandoet.
In ‘Schlafliedchen für’s Peterle’ uit 1909 schemert dan weer de invloed van de onbestemde "impressionistische" harmonieën van aan de overkant van de Rijn door. Zoals de titel al aangeeft, baadt dit elegante stukje muziek in een zeemzoete, dromerige sfeer. Romantiek op z’n intiemst!
Net als Mahler en Wolf hield ook Anna Cramer ervan om haar liederen te bundelen naargelang de dichter waaraan ze de teksten ontleende: op die manier zijn ook de Zehn Gedichte (1910), naar de Duitse lyricus Detlev von Liliencron, samengebracht. Maar naast die tekstuele consistentie ademen deze korte karakterstukken ook een gemeenschappelijke muzikale sfeer uit, die wordt gekenmerkt door een doorgedreven expressionistische stijl waarin ingetogen melancholie moeiteloos overgaat in uitzinnige brutaliteit. Het is dan ook vooral in deze liederen – evenals die in hetzelfde jaar gecomponeerde opus 4 – dat Anna Cramer zich van haar meest progressieve kant laat zien en de grenzen van de tonaliteit aftast – op het ogenblik dat Arnold Schönberg het systeem voor eens en voor altijd achter zich liet. Dat typische vroeg twintigste-eeuwse expressionisme van angst, wanhoop maar ook van passie keert terug in de Zwei Notturnos (1927), twee pareltjes die de componiste schreef aan de vooravond van haar psychische teloorgang. De harmonie staat bol van chromatiek en kleurrijke alteraties en wekt hierdoor een zekere onbestemdheid op waaraan de twee liederen hun zwoele sfeer verlenen.
Om van een lang verhaal een kort te maken: ‘Songs’ is een unieke opname met liederen van deze vergeten Nederlandse componiste, een must voor de liefhebber van het genre rond 1900, een aanrader voor zij die eens willen proeven van muziek die de historische selectie van het Westerse muzikaal kunstwerk niet gehaald hebben én een welkome verademing voor elk feministisch geïnspireerd oor. En dan is er nog niet gesproken geweest over de feilloze uitvoering van sopraan Nathalie Mees en over haar samenwerking met pianist Wim Voogd en LKO Orchestra, onder leiding van Stephan Pas (die tevens de tekst voor het cd-boekje schreef).