Het is niet zelden een cliché dat een kern van waarheid herbergt. Wanneer jazzliefhebbers die zelf geen contrabas spelen – de overgrote meerderheid dus – grif toegeven dat de bassolo voor hen vaak het "moeilijkste" deel is van een improvisatierondje, krijgen ze dikwijls bijval van minder moedige maar gelijkgestemde collega's. Zo is lang niet iedereen verzot op de muziek van Anders Jormin, al een beduidend aantal jaren verbonden aan ECM als contrabassist en bandleider, hoewel musici die met de man de passie voor het instrument delen, hem vaak erg hoog aanschrijven. Zijn jongste project zal het publiek daarom allicht weer verdelen in verschillende kampen: diegenen die verzot zijn op de tijdloze magie die Jormin met zijn kwartet nastreeft, en het gemiddelde publiek dat 'Ad Lucem' een aardige plaat kan vinden met een aantal interessante ideeën, die echter niet zodanig worden uitgewerkt dat ze lang zullen bijblijven.
De titel van Jormins laatste album is niet toevallig een Latijnse uitdrukking: de composities zijn inderdaad opgevat als een soort trip richting het licht, en dat in een vrij ongewone bezetting. Een drummer zou Jormin kunnen inschakelen om zijn eigen vrij gefladder te compenseren, maar Jon Fält laat de percussie hier niet klinken alsof ze de boel bij elkaar houdt. Evenmin zijn de twee stemmen, die van Mariam Wallentin en Erika Angell, een baken waar men zich aan kan vastklampen: ze klinken zodanig schriel, dat het vooral via deze kant is dat dit album een ongewone totaalklank heeft. Over de waarde van de wat typisch sprookjesachtige stemmen kan men discussiëren: van emotionele diepte getuigen beide dames hoogstens op een aantal onregelmatige tijdstippen. Als 'Ad Lucem' al een muzikant op de voorgrond plaatst, dan is het rietblazer Fredrik Ljungkvist, die met veel getrek en gesleur doorheen Jormins thema's ploetert en zich niets aantrekt van de zogezegd sacrale sfeer die de contrabassist bereiken wil.
Enerzijds heeft dit album dus een bijzondere, statig-mooie stemming, waar de originele bezetting en de zeer melodische benadering van de ritmesectie ongetwijfeld toe bijdragen. Juist in de meer conventionele toevoeging van klarinetten en tenorsax bereikt 'Ad Lucem' echter af en toe een kookpunt, en dit vooral in de langere nummers waar Ljungkvist naar believen ruimte neemt. De kortere tracks zijn helaas exemplarisch voor de richtingloosheid waarin Jormin soms vervalt: mooispelerij zonder meer, terwijl een muzikant met een dergelijke naam zich dat eigenlijk niet kan permitteren. Als voormalig bassist van Bobo Stenson lijkt Jormin zich als frontman koste wat het kost te willen distantiëren van de gelikte, dromerige ballades van de muzikant die hem groot maakte. Zoveel pose is er echter niet nodig: het opzoeken van de mystiek is immers precies datgene dat 'Ad Lucem' niet zozeer verheft als het minder revolterende soleerwerk.