Cliché’s zijn er om ontkracht te worden. Was Alfred Schnittke min noch meer dan een effectencomponist die de 20e eeuwse middelen tot orkestratie misbruikt heeft tot vermeerderen van zijn eigen eer en glorie? Nee. Als deze uitgave met alle tien zijn symfonieën al ergens goed voor is, dan wel voor het illustreren van het feit dat Schnittke wel degelijk een immens getalenteerd figuur was en misschien zelfs een van de meest onderschatte componisten van de vorige eeuw mag genoemd worden. Toegegeven, hij was een veelschrijver en heeft tussen zijn belangrijke werk veel overbodige muziek gepubliceerd die de tand des tijds amper heeft doorstaan. Maar als uit deze zes cd’s met zijn integrale symfonieën alles bij elkaar een uur onversneden emotie, melodische pracht en harmonische visie te puren valt, waarom die dan niet zo snel mogelijk in huis halen?
Het gevaar van een veelschrijver als Schnittke is dat het belangrijke en waardevolle repertoire met de rest verdwijnt. Alleen al daarom is deze uitgave bij het Zweedse label BIS zo ontzettend belangrijk: Schnittke wordt op deze manier opnieuw op de kaart gezet en deze keer blijkt expliciet, onder meer dankzij de interessante duiding in het bijgevoegde boekje, dat een waar muziekliefhebber niet om het monument Schnittke heen kan. Zijn oeuvre is een mengelmoes van ideeën en stijlen: Schnittke voelde dat hij een synthesefiguur moest zijn die een groots kapittel uit de Westerse muziekgeschiedenis moest afsluiten. De echo’s van Mahler en Shostakovich (alsook van Bach, Wagner en talloze andere groten) liggen in zijn werk voor het grijpen, maar tegelijk leidt Schnittke met zijn drastische eclecticisme en zijn provocerende ideeën een nieuwe tijd in. Chaos, wrange harmonisatie, industriële vooruitgang en bittere ironie zijn stuk voor stuk thema’s in zijn werk die naast de klassieke idealen van schoonheid, ratio, puurheid van vorm en conventie blijven bestaan. Juist die paradox maakt Schnittke’s werk zo uitdagend en afschrikwekkend voor de luisteraar, maar wie er in wil meegaan valt van het ene wonder in het andere.
Vooral naar het einde van zijn leven toe werd Schnittke immens productief. Zijn nalatenschap aan symfonieën is daar een treffend voorbeeld van. Alleen zijn eerste twee symfonieën, de nulde en de eerste, dateren van vóór 1980. In de 0e symfonie, eigenlijk een vroege jeugdzonde, klinkt de tiende van Shostakovich sterk door, in percussieve en zeer agressieve orkestpartijen die uit het niets lijken open te barsten. De 1e symfonie staat daarmee in schril contrast. Zij is filosofisch opgevat als een kroniek van de 20e eeuwse wereldgeschiedenis (van 1900 tot 1972, het jaar waarin Schnittke de compositie schreef) en moest oorspronkelijk gespeeld worden bij het vertonen van een documentaire die bepaalde historische pijnpunten visueel zou aansnijden. In zijn sketches noemde de componist dit werk ook wel ‘(K)ein Symphonie’ of ‘Symphony – Antisymphony. Antisymphony – Symphony’, wat tekenend is voor het omvangrijke opzet van het werk. Het programmatische doel ziet de luisteraar bovendien (in een volgende dimensie) weerspiegeld in de symbiose van stijlen binnen de symfonie zelf: Schnittke gaat verder dan zomaar een pompeuze quote uit ‘Die Walküre’ van Wagner of een snedig citaat uit de afscheidssymfonie van Haydn, maar laat expliciet ruimte voor twee jazzsolisten (piano en viool), in het eerste deel van deze mastodont. Vormelijk wordt het plaatje afgemaakt (een derde niveau), door de muzikanten tijdens het werk allen te laten afgaan, om hen daarna te laten terugkeren terwijl zij een donkere rouwmars ten gehore brengen. Ja, Schnittke had het werk van Stockhausen bestudeert… De briljante uitvoering van Leif Segerstam met het Royal Stockholm Philharmonic Orchestra is op zich trouwens reden genoeg om deze box aan te schaffen. De luisteraar wordt werkelijk naar het puntje van zijn of haar stoel gedreven en het werk beklijft tot de allerlaatste noot. Een dergelijk pareltje zit er verder niet meer in, maar dat maakt deze uitgave niet minder waardevol.
Vanaf de 2e symfonie spitst Schnittke zich meer toe op het louter muzikale en verdwijnen de theatrale franjes. Dit orkestwerk werd gecreëerd nadat de componist het graf van Anton Bruckner in Linz bezocht had, een ervaring die naar eigen zeggen een diepe indruk naliet. Ook de katholieke godsdienst, waar Schnittke zich later toe zou bekeren (om op zijn stervensbed terug orthodox christen te worden), speelt dit werk parten: de religieuze lading klinkt door in de titels van de afzonderlijke delen, maar ook in de bezetenheid waarmee het orkest soms tekeer gaat. De 3e symfonie verwijst naar de eerste in die zin dat de componist alweer rijkelijk aan de slag ging met muzikale citaten allerhande, maar deze keer zitten ze veel beter verborgen en is het Schnittke al lang niet meer om het provocerende effect te doen. Ook (en vooral) 20e eeuwse componisten worden in het werk gereïncarneerd, zoals Schönberg, Henze, Weil, Stockhausen en Berg. In het laatste deel grijpt Schnittke echter terug naar Bach (via een muzikaal monogram op de akkoorden B-A-C-H), waarmee zijn synthese-oefening werkelijk de volledige Westerse muziekgeschiedenis beslaat.
De 4e symfonie had alweer een religieuze inslag: het is een variatiereeks rond vier thema’s, die respectievelijk de katholieke, de protestantse, de Joodse en de orthodoxe spirituele visie belichamen. Bovendien verweeft Schnittke op programmatisch niveau het levensverhaal van Christus door de symfonie, wat het voor de luisteraar nog maar eens mogelijk maakt om op verscheidene niveaus naar zijn werk te luisteren, hetgeen zijn oeuvre uiteraard interessanter, briljanter, belangwekkender en minder gedateerd maakt. In de 5e symfonie poogt Schnittke dan weer het ‘concerto grosso’ als vorm (door de componist erg geliefd en volledig heropgewaardeerd) te laten versmelten met de traditionele symfonie. De kapstok daarvoor is (in het tweede deel althans) het nimmer voltooide pianokwartet van Gustav Mahler, die amper zestien was toen hij het werk aanvatte. Schnittke reflecteert over wat de definitieve gestalte van het werk zou kunnen of moeten geweest zijn, en vanuit die imaginaire situatie slaat hij verder aan het fantaseren.
De 6e symfonie mag als het buitenbeentje beschouwd worden: pompeuze orkestpassages, die in zowat alle andere orkestrale werken aanwezig zijn, blijven hier uit en het orkest speelt louter in kleine, afzonderlijke groepen. Niet voor niets staat deze compositie bekend als de meest moeilijke en abstracte van al Schnittke’s partituren, wat echter niets zegt over haar kwaliteit. Het is bijzonder tekenend dat bij de première van het werk de helft van het publiek wegliep voor het einde, terwijl de andere helft een staande ovatie over had voor Schnittke’s ongebreidelde genie. In de 7e symfonie, een werk op commissie van dirigent Kurt Masur en de New York Philharmonic Orchestra (uiteraard niet van de minsten), ging Schnittke opnieuw aan de slag met een akkoordisch monogram (deze keer op het woord “Deutschland”), wat verwerkt wordt in een langzaam adagio dat opvallend breekt met de traditie van pakweg Mahlers vijfde.
Met de 8e symfonie komt Schnittke’s einde reeds in zicht. De diep spirituele lading (die alweer tot in de structuur is doorgedrongen) laat wat dat betreft weinig aan de verbeelding over. Zijn 9e kon de componist overigens enkel met zijn linkerhand schrijven, gezien hij na een zoveelste ernstige hartaanval volledig verlamd was aan zijn rechterkant. Voor de première in 2006 werd beroep gedaan op maar liefst twee “vertalers”, die de gekrabbelde schriftuur in een bevattelijke partituur moesten omzetten. Kort daarna stierf Schnittke, de regel dat “elke componist sterft na zijn 9e symfonie” bevestigend.
Dat postume eerbetoon via een artificiële reconstructie van zijn laatste pennentrekken doet de interessante vraag rijzen of de componist de extreme houding die het publiek jegens hem heeft aangenomen, niet zelf in de hand heeft gewerkt. Moest deze krampachtige zwanenzang nog voltooid worden, ook al waren Schnittke’s meest waardevolle dagen al geteld? Was deze laatste kreet nog een waardevolle opflakkering, of “gewoon” een zoveelste opusnummer dat in de bestaande zee der publicaties zou verdwijnen? Wie met deze en andere vragen zit rond Schnittke’s figuur, kan deze ‘The Ten Symphonies’ best integraal aanschaffen. Onder het ludieke motto “6 cd’s for the price of 2” laat BIS alle opengesperde oren genieten van een immens gevarieerd levenswerk waar meer ontroering in schuil gaat dan aanvankelijk gedacht. Met goeie solisten en dirigenten met klinkende namen (waaronder zelfs Neeme Järvi!) doet men Schnittke werkelijk alle verdiende eer aan. En wat die prijs betreft, menen ze het nog ook…
Meer over Alfred Schnittke
Verder bij Kwadratuur
Interessante links