Wat moest een mens eind 19e eeuw beginnen om als componist opera te mogen schrijven? Meteen een werk klaarstomen en daarmee tot bij een operadirectie stappen? Of toch met voorzichtige stappen vooruit gaan en in eerste instantie demonstreren waartoe men in staat was met een dramatisch oratorium? Een 'Requiem' was bijvoorbeeld heel populair indertijd: het moest de intimiteit hebben van een stuk dat door de dood zelf op de hielen wordt gezeten, en tegelijk moest het diezelfde dood kunnen bezweren met enorme volumes, orkestrale effecten en zangpartijen die ook in een opera niet zouden misstaan. Een ideale opwarmer dus voor een operacarrière, en dat had ook Alfred Bruneau begrepen. Zijn 'Requiem' was het eerste grote werk van een componist waarvan inmiddels nog maar zelden muziek wordt opgevoerd, doch iemand die gedurende ruim tien jaar aardig wat successen boekte met zijn opera's. Die waren gebaseerd op romans van Émile Zola en putten uit hetzelfde naturalistische vaatje. Gewone mensen met gewone zorgen bevolkten de partituren van wat een begenadigd componist was, die vroeg in de 20ste eeuw echter zijn focus verloor en nooit meer tot het niveau kon komen waarop hij als jongeman had geleefd en gewerkt. Verdwenen zijn opera's bijna volledig van het programma, dan liet De Munt zijn requiem echter herleven in november 2012. Ludovic Morlot mocht zich toen al elf maanden chef van het Muntorkest noemen, en hij loodst de gelederen doorheen een werk dat schudt en beeft om haar eigen omvang.
Morlot, geboren in 1974, is allesbehalve het tirannieke type chef. Dat betekent in deze tijd echter niet dat hij een onbelangrijk dirigent is, integendeel. Het zwaartepunt van zijn activiteiten ligt in de Verenigde Staten, waar hij de functie van muziekdirecteur bekleedt bij de Seattle Symphony. Daarnaast dirigeerde hij het Chicago Symphony Orchestra, de New York Philharmonic en het Boston Symphony Orchestra, naast een resem gastoptredens bij Europese toporkesten zoals het Koninklijk Concertgebouworkest Amersterdam. Toch is Bruneau's requiem voor iemand met een dergelijk cv geen eenvoudig te klaren klus. Werkt men met een orkest dat een partituur al vanbinnen en vanbuiten kent, dan moet er amper nog geschaafd worden aan de noten of het samenspel. Een dirigent kan zich dan meteen toespitsen op betekenisgeving en dus interpretatie. Anders is dat bij Bruneau's requiem, dat zowel voor de vier solisten als voor het hele orkest zo ongeveer een primeur moet zijn geweest. Iedereen zoekt zich nog een weg doorheen de partituur en tijdens de twee live-uitvoeringen waaruit deze opname werd samengesteld, is dat ook te horen. De overtuiging is er, maar de blok uitgehouwen marmer die een religieus werk als dit kan zijn, staat nog na wasemen van de arbeid waarmee de bewerkers (dus de musici) haar hebben aangepakt. Ongelijke inzetten en een overkoepelend eenheidsgevoel dat ontbreekt, geven deze ontdekking niet meteen het aanschijn van een ware openbaring.
Nochtans had Bruneau's requiem het potentieel om als openbaring over te komen. Doorheen de partituur schemert immers de contour van een man die weet wat koorpassages vragen, die weet hoe solisten te behandelen en die een orkest kleurrijk kan aanwenden. Hier en daar een groot effect misstaat niet, omdat Bruneau elders de kaart trekt van een beduidend intiemer notenbeeld. En hoewel de interpretatie van het Muntorkest niet integraal van een leien dakje loopt, laten solisten en koor zich qua intensiteit geen duimbreed in de weg leggen. Ook het orkest speelt niet op veilige modus, en die ongeremde overgave brengt zowel huiveringen als ontroering met zich mee. Niet onlogisch was Morlots keuze om aan de wereldpremière van Bruneau's requiem op cd een symfonische reductie van Debussy's 'Pelléas et Mélisande' te koppelen, van de hand van Marius Constant. Zo een fantasievolle klankweelde vormt immers een mooie aanvulling op de dodenmis, alsof Morlot op die manier een ruimte suggereert voor het afterlife. Evenmin als in het requiem weet de luisteraar zich echter weggeblazen door de verklanking van de wonderlijke adaptatie van Debussy's opera. Die had feeërieker, lyrischer en geïnspireerder kunnen zijn. Maar daar ligt Bruneau, die voor even – Godzijdank! - het deksel van zijn graf opgelicht ziet, hoe dan ook niet wakker van.