De arpeggione was een soort van zes-snarige gitaar die kort furore maakte in de vroege jaren '20 van de negentiende eeuw. In plaats van betokkeld te worden, zoals een gitaar, werd de arpeggione echter tussen de benen van de muzikant gehouden, en gestreken zoals een cello. De arpeggione,(die ook wel eens Guitarre d'amour of Bogen-guitarre genoemd werd), was een delicaat en intiem instrument, en het gebrek aan dynamisch contrast dat een muzikant erop kan maken is ook een van de redenen waarom zo weinig cellisten, luitspelers of gitaristen er interesse in hebben getoond. De enige reden waarom dit instrument bekend is gebleven – bij naam dan, welteverstaan – is omdat Schubert er zijn sonate in a klein voor schreef. En hoe snel de arpeggione terug verdwenen is, wordt duidelijk uit de uitspraak van de Engelse musicoloog Sir George Grove, die de sonate ontdekte in 1867: "At the library at the Musikverein, [...] I saw a copy of a sonata by Schubert for piano and Arpeggione, (whatever that may have been), which, being dated as late as 1824, ought to possess some value." Want zoals veel van Schuberts composities is ook dit werk zelden of nooit uitgevoerd geweest tijdens zijn leven, en werd het pas jaren na zijn dood in 1828 herontdekt. En de eerste uitgegeven partituur was een arrangement voor cello en piano...
Over de audio
Uitvoerders Simon en Liv Glaser kozen op deze cd voor een combinatie van moderne cello en vroeg negentiende- eeuwse pianoforte. Dit instrument is er een van de Weense instrumentenbouwer Alois Graff, een pianoforte zoals Schubert er, volgens getuigen, ook zelf een had. Dit instrument maakt een erg levendige interpretatie, met scherpe accenten en harde aanslagen, maar ook met etherisch zachte melodieën, mogelijk. Om mee te kunnen met de pianoforte staat niet alleen de cello lager gestemd, (waardoor de snaren minder strak gespannen zijn, wat dan weer voor een ander speelgevoel en een andere klankproductie zorgt), maar wordt hij ook verplicht om zich aan te passen aan het intiemere en minder grootse timbre van dit oude instrument. Een detailbespreking van dit meer dan tien minuten durende eerste deel zou veel te lang zijn, maar het is goed om de structuur van het deel even te schetsen. Het deel begint in mineur – een van die typisch melancholische melodieën van Schubert, vooraleer een modulatie, rond 1'19", de overgang naar een heldere majeurpassage maakt. Het tweede belangrijk thema begint rond 1'39" en vormt een vrolijker tegengewicht voor het weemoedige begin van het deel. Deze hele eerste sectie eindigt op 2'56", en wordt integraal herhaald, wat ons op 5'52" doet aanbelanden. In de hele volgende passage, haalt Schubert zijn melodisch materiaal door elkaar, verandert het van instrumentatie en toonaard, en schudt als het ware, de kaarten flink door elkaar. Een turbulente passage rond 7'37" mondt uit in een quasi- improvisatorisch deel, dat leidt tot een geordende herhaling (of bijna toch) van de hele eerste sectie op 8'00". Een coda, of nabeschouwing op 10'33" leidt het stuk sereen naar zijn einde.
Meer over Franz Schubert
Verder bij Kwadratuur
Interessante links