Frank London leeft het leven van minimaal drie muzikanten. Als trompettist is hij een vaste waarde bij de Klezmatics en tevens leider van zijn eigen Klezmer Brass Allstars. Daarnaast was hij te horen aan de zijde van jazzmuzikanten als John Zorn en Lester Bowie, eerder mainstream popartiesten als David Byrne, They Might be Giants en Ben Folds, hophopper LL Cool J en de klassieke componist LaMonte Young. Daarnaast schreef hij muziek voor films, componeerde hij een folkopera en geeft hij les als specialist van Joodse muziek.
Het muzikale biotoop waarin zijn Joodse wortels het duidelijkst naar voor komen, is Zmiros, een minder bekend project van London waarvoor hij assistentie kreeg van Klezmatics-zanger Lorin Sklamberg en pianist Rob Schwimmer. Van Zmiros verscheen in 2002 een album, waarop resoluut de kaart van de Joodse melodieën getrokken wordt, in tegenstelling tot de poppy kant van de Klezmatics en de energiek-opzwepende Klezmer Brass Allstars. Niet verwonderlijk, aangezien London voor dit project zijn inspiratie vond bij mystieke Joodse hymnen (de zmiros) die gezongen worden voor de sabbatmaaltijden.
Veel heeft Frank London niet nodig om het arrangement van ‘A Gute Vokh’ vol te stoppen met goed uitgebalanceerde verschillen: de contrasten tussen een- een meerstemmigheid, vocaal en instrumentaal, a capella en met begeleiding en de verschillend tussen verschillende klavierinstrumenten worden goed uitgebuit en zorgen er voor dat de hymne op geregelde momenten van kleur en gedaante verandert.
De inleiding is voor de piano en de trompet die, heel gaaf en zuiver, de melodie omspeelt. De volledige melodie verschijnt pas wanneer Sklamberg ze a capella zingt (strofe, gevolg door refrein). Voor de tweede strofe krijgt Sklamberg het gezelschap van brede, semi-dissonante pianoakkoorden. Het refrein wordt meerstemmig gezongen om bij de herhaling gespeeld te worden door verschillende trompetpartijen en orgel.
De derde strofe laat de stem waar horen met in de begeleiding de piano, maar nu aangevuld met zwevende flarden trompet. Het refrein wordt weer meerstemmig gezongen, begeleid door piano en harmonium, om bij de herhaling grotendeels meerstemmig a capella gebracht te worden, even onderbroken voor een meerstemmig uitgewerkte passage. Hierdoor komen verstilde eenvoud (het slot is a capella en deze keer zelfs uitsluitend eenstemmig) en een groots klankbeeld in scherp contrast naast elkaar te staan, zonder schreeuwerig de serene sfeer van het nummer te verstoren.