Rietblazer Yedo Gibson (Royal Improviser's Orchestra, Caetitu), keyboardspeler Oscar Jan Hoogland (duo Hoogland/Han Bennink, Ambush Party) en drummer Gerri Jäger (Knalpot, The Black Napkins) ontmoetten elkaar in Amsterdam en speelden voor het eerst samen in 2007. Het jaar daarop was het trio als EKE te horen in het Bimhuis (Amsterdam) en in 2009 in de Loft in Keulen. Uit deze twee optredens werd het debuutalbum ‘Live at the BIM’ gedestilleerd waarop het trio zich begeeft op het terrein dat het hare is: dat van de radicale vrije improvisatie.
Het trio klinkt echter wel enigszins anders dan andere improvisatieformaties, niet in het minst door het speciale instrumentarium en het instrumentgebruik van de musici. Gibson speelt niet alleen tenor- en sopraansax, maar ook Eb klarinet en schrikt er niet voor terug om ook eens met een trombone aan de slag te gaan. Jäger verstaat de kunst om met weinig materiaal (instrumenten en klanken) veel te zeggen en kan zo meeschuiven met zijn collega’s, zonder de aandacht naar zich toe te trekken.
Hoogland mag dan elders als pianist te horen zijn, bij EKE zweert hij bij het elektronisch klavichord, waarmee hij het geluid van het trio verder kruidt met Derek Bailey-achtige snaarfantasieën, daarbij meermaals gebruik makend van diverse hulmiddelen: van voorwerpen om tussen de snaren te stoppen of ze mee in trilling te brengen tot een radio of andere elektronisch materiaal.
De muzikanten van het trio EKE laten zich niet zomaar in een richting drummen: geen totale overgave aan decibels, noch het duidelijk doorgeven van muzikale patronen. Wel een vrij triospel waarbij Gibson, Jäger en Hoogland elkaar steevast vinden zonder meteen op dezelfde trein te springen.
Bij aanvang van ‘Leap’ lijken de verschillende muzikanten rond elkaar te dansen, alsof ze individueel proberen hoogte te krijgen van hun “tegenstrevers”. Niemand heeft echt de overhand en enkele gemeenschappelijke stopplaatsen verraden een duidelijke coördinatie.
Na twee minuten triospel volgen twee korte solo’s: eerst het klavichord van Hoogland, daarna Gibson op tenorsax. Wanneer deze laatste plots het gezelschap krijgt van een zwalpend klavichord, zit het spel weer op de wagen van de onderlinge gelijkwaardigheid.
Rond 3’45” besluit Jäger dat het welletjes geweest is en trekt hij de lijnen iets strakker. Dit belet niet dat de muziek nu een constante stroom wordt met onderaan een dokkerend klavichord. De intensiteit binnen het drietal wordt gestaag opgevoerd. Ook wanneer Gibson zich wat meer op de achtergrond terugtrekt, blijft de spanning toenemen, dankzij het vangnet van klavichord en drums. Naar het einde toe gaan alle drie de muzikanten zachter spelen, waardoor een natuurlijke fade-out ontstaat.