In imitatie van de ‘componisten-happening’ die al sinds enkele jaren doorgaat in deSingel, organiseert het Brusselse muziekcentrum Flagey sinds vorig jaar een festival dat, gespreid over enkele dagen, het hele oeuvre van een enkele componist in het daglicht stelt. Nadat vorig jaar Frederic Chopin gevierd werd, viel dit jaar de keuze op Johannes Brahms (1833-1897), de Duitse romanticus die soms onterecht werd bekritiseerd als een Beethoven-epigoon, maar die in de eerste plaats muziek schreef met een grote dosis respect voor wat eerdere componisten reeds verwezenlijkt hadden. Weinig meesterwerken van Brahms ontbreken op dit vijf dagen durend festival want net zoals vorig jaar is ook dit festival een samenwerking tussen het huisorkest van Flagey, de Brussels Radio Philharmonic en de Muziekkapel Koning Elisabeth, dat een groot deel van de solisten levert op de vele kamermuziekconcerten die doorheen de middagen en avonden georganiseerd worden.
Het festival begint op woensdag 23 november met een masterclass voor jonge zangers. Dat hoeft niet te verbazen want de link tussen Brahms en vocale muziek is sterk: een groot gedeelte van zijn oeuvre bestaat uit liederen en andere vocale werken. De componist zelf dirigeerde jarenlang een vrouwenkoor. Enkel tot opera’s componeren kwam het niet maar dat was dan eerder te wijten aan het ontbreken van een libretto dat Brahms kon inspireren. Helmut Deutsch (°1945) is alleszins een geschikte pianist om jonge zangers te begeleiden. Als liedbegeleider beheerst hij niet alleen het oeuvre van Brahms maar ook dat van tijdgenoten die zich met het Duitstalige ‘Lied’ bezighielden als Schubert, Schumann, Wolf en Mahler.
Een dag later staat een kamermuziekconcert gepland waar onder meer Brahms’ sonate opus 120 nummer 1 voor altviool en piano op het programma staat. Die sonate is een van Brahms’ laatste werken. Hij werd oorspronkelijk voor klarinet gecomponeerd, in opdracht van klarinettist Richard Mühlfeld, wiens integere en delicate manier van spelen Brahms sterk onder de indruk had gebracht. Het was Brahms zelf die de bewerking voor altviool maakte en dat hoeft niet zo sterk te verbazen want het melancholische, donkere timbre van de altviool past perfect bij dit soort muziek. In dezelfde sfeer, maar dan nog intiemer, baden ook de ballades opus 10. De korte pianovignetten, met hun kwetsbare, introverte sfeer dateren uit Brahms’ jongere jaren (1854) maar het is veelzeggend dat Brahms naar dit genre van ‘poëzie-zonder-woorden’ terugkeerde helemaal aan het eind van zijn carrière, met verschillende reeksen ‘intermezzi’ en ‘Klavierstücke’. Die stukken werden gelijktijdig met de twee klarinetsonates gecomponeerd, zodat de cirkel zich mooi sluit. Pianisten Stephanie Proot en Amandine Savary en altvioliste Stefania Jankova brengen beide werken om 18.00u.
De avond wordt die dag afgesloten met een concert door Augustin Dumay, Stefanie Jankova, Jian Wang en Plamena Mangova die Brahms’ derde pianokwartet brengen. Dat kwartet, in c mineur, wordt vaak omschreven als het donkerste van de drie maar die omschrijving is misschien wat onterecht. Het kwartet is zeker tragisch van toon maar in bijvoorbeeld de lyriek van de langzame beweging, hoort men een meer ontspannen, gemoedelijke Brahms. Wat het kwartet alvast deelt met de eerste cellosonate, opus 38, die ook op het programma staat, is het hoge technische en compositorische meesterschap van beide werken. Niet toevallig loert de geest van Bachs fuga’s steeds om de hoek, onder meer in de finale van de sonate of in het spaarzaam geïnstrumenteerde eerste deel van het kwartet.
De concerten van vrijdag beginnen al op de middag, met een lunchconcert dat door pianisten Stephanie Proot en Dana Protopopescu en violiste Harriet Langley gegeven wordt. Twee grote sonates staan op het programma, de tweede pianosonate opus 2 en de derde vioolsonate opus 108. Hoewel de pianosonate het opusnummer 2 draagt (de eerste pianosonate is Brahms’ allereerste opusnummer), werd het werk vóór de eerste sonate geschreven. De eerste sonate kreeg het eerste opusnummer mee omdat Brahms de catalogus van zijn oeuvre wou openen met een grandioos werk in C majeur, en niet met een sonate zoals de tweede met zijn nogal ambiguë toonaard van fis mineur. Een symfonische opzet is merkbaar in elk van Brahms drie pianosonates, niet enkel door de vierdelige vorm (een sonate heeft traditioneel slechts drie delen) maar ook door het muzikale en inhoudelijke gewicht dat aan het eerste en laatste deel gegeven wordt, alsof het energieke eerste deel vragen opwerpt die slechts de lange en zachtjes eindigende finale kan beantwoorden. De vioolsonate is het product van een veel oudere Brahms maar bezit, net als de pianosonate maar in tegenstelling tot de twee eerste vioolsonates, een symfonische grandeur. Die is dan vooral merkbaar in de vierdelige opzet van de sonate, waarbij twee belangrijke hoekdelen twee meer kleinschalige middendelen omsluiten.
Plamena Mangova, de pianiste die de tweede prijs wegkaapte op de Koning Elisabethwedstrijd in 2007 is geen onbekende en haar naam mag natuurlijk niet ontbreken op het programma van dit Brahms festival. Op 25 november speelt ze een solorecital om 18.00u, met op het programma weer een combinatie van jeugdig werk en composities van een oudere Brahms. Het jeugdige werk wordt vertegenwoordigd door de derde pianosonate opus 5, een werk dat uit 1853 dateert en dus gecomponeerd werd toen Brahms maar net twintig was geworden. Het sluit de triptiek van pianosonates opus 1, 2 en 5 af – nadien zou Brahms talloze andere kamermuziekwerken componeren maar geen pianosonates meer. Wat Brahms sindsdien voor pianosolo zou schrijven, nam de vorm aan van vrijere en kortere miniaturen met als titel ‘Intermezzo’, ‘Ballade’ of eenvoudigweg ‘Klavierstück’. Erg representatief zijn de ‘Fantasien’ opus 116, een reeks van zeven korte vignetten die afwisselend de titel ‘Intermezzo’ of ‘Capriccio’ meekrijgen. Op die manier ontstaat er een levendige afwisseling tussen het contemplatieve (in de ‘intermezzi’) en het virtuoze (in de ‘capriccio’s’).
Vooralleer Brahms zijn eerste symfonie componeerde, deed hij in andere symfonische genres als zijn ‘Deutsches Requiem’ of in de orkestratie van zijn eerste serenade opus 11 al ervaring op. Het bekendst zijn echter de ‘Variaties op een thema van Haydn’ opus 56, een reeks variaties die Brahms gelijktijdig ook in een versie voor twee piano’s componeerde. Het Brussels Philharmonic presenteert op vrijdagavond dus beide versies, met pianisten Dimitris Saroglou en Christia Hudziy als solisten. Van latere datum is het dubbelconcerto voor viool en cello, ten onrechte het minst vaak gespeelde van Brahms vier concerti. Het werd gecomponeerd in 1887 voor vioolvirtuoos Joseph Joachim, bij wijze van verzoeningsgeschenk. Brahms had enkele jaren voordien namelijk partij gekozen voor Joachims vrouw tijdens hun echtscheiding, wat tot een ruzie leidde met de violist voor wie Brahms ook zijn vioolconcerto opus 77 schreef. De verzoening lukte maar het concerto is nooit zo populair geworden als het vioolconcerto of de pianoconcerti, al is het maar omdat er twee gelijkwaardige en briljante solisten voor nodig zijn.
Brahms schreef meerdere liedcycli maar de bekendste zijn ongetwijfeld de ‘Liebeslieder Walzer’ en de net iets later geschreven ‘Neue Liebeslieder’ die vijf later verschenen. De achttien liederen, voor vocaal kwartet en piano vierhandig, delen die typerend romantische thematiek van (al dan niet onbeantwoorde) liefde. De wals was natuurlijk dé dans bij uitstek in Wenen, vandaag nog net zoals in Brahms’ tijd, maar minder geweten is dat Brahms ook ontzettend veel respect had voor walscomponisten als Johann Strauss. Geen wonder dan, dat Brahms zijn ‘Liebeslieder’ telkens in walsvorm goot, nu eens traag en aarzelend, dan weer snel en opgezweept. Het andere werk, de vier ‘Klavierstücke’ opus 118 behoort tot Brahms’ meest populaire pianocomposities, al was het maar omwille van hun aantrekkelijke melodievoering en evocatieve akkoorden. Het vocaal kwartet dat op zaterdag 26 november de ‘Liebeslieder Walzer’ uitvoert bestaat uit sopraan Olga Kindler, mezzo Kinga Borowska, tenor Giovanni Tristacci en baryton Sébastien Parotte, terwijl ze aan de piano begeleid worden door pianisten Philippe Riga en Hélène Lucas.
Violisten Augustin Dumay en Liya Petrova, altvioliste Stefania Jankova, cellist Gary Hoffman en pianist Frank Braley delen het podium die avond met een uitvoering van Brahms’ kwintet voor piano en strijkkwartet opus 34. Het werk dateert uit 1864 en werd eerst opgezet als een kwintet voor strijkers, zonder piano maar kritiek van onder meer Clara Schumann, de weduwe van Brahms mentor Robert Schumann, zorgde ervoor dat Brahms het werk herschreef, eerst als een sonate voor twee piano’s en vervolgens naar haar uiteindelijke vorm. De gedurfde harmonische vorm van het kwintet, met zijn vergaande modulaties en gewaagde akkoorden, illustreert goed waarom Brahms, die sindsdien het etiket ‘conservatief’ opgeplakt kreeg, door zijn tijdgenoten net als ‘moeilijk’ en ‘intellectueel’ ervaren werd. Het kwintet wordt echter voorafgegaan door twee andere werken, namelijk de eerste vioolsonate in G, opus 78 en het eerste pianotrio in B opus 8. Het zijn werken die in tijd nogal uit elkaar liggen (het trio dateert uit 1854 terwijl de sonate in 1879 gecomponeerd werd) maar die qua karakter goed met elkaar overeenkomen. De zachtaardige sfeer van het eerste deel van het trio vindt bijvoorbeeld zijn weerslag in de eenvoudige opening van de sonate, al zijn er in beide werken ook momenten van duisternis terug te vinden, in het einde in mineur van het trio of in enkele ‘dodenmars’-achtige passages in de sonate.
Zondag om twaalf uur staat Brahms’ tweede cellosonate op het programma, gespeeld door cellist Sevak Avanesyan en pianist Julien Libeer. De tweede cellosonate dateert uit 1886, en werd dus meer dan twintig jaar na de eerste sonate gecomponeerd. Net als veel van Brahms’ andere kamermuziekwerken, is het in een vierdelige symfonische vorm geconcipieerd, met de hoekdelen als muzikale zwaargewichten en twee middendelen die als intermezzo dienst doen. Zo zijn het eerste deel, in klassieke sonatevorm en de finale, in even klassieke rondovorm, momenten voor cello en piano om hun virtuositeit tentoon te spreiden. Het langzame tweede deel, met zijn kwetsbare pizzicato motiefjes in de cello of het derde deel (‘allegro appasionato’ getiteld) met zijn droevige middensectie, zijn momenten waarop cello en piano hun hart mogen blootleggen. Samen met de cellosonate voert het Avanesyan pianotrio ook Brahms derde pianotrio, opus 101 in c mineur, uit. Het is een werk dat haast gelijktijdig met de tweede cellosonate ontstond. Zoals bij veel van Brahms’ composities (onder meer de tweede symfonie of het vioolconcerto opus 77), ontstond het trio tijdens een zomervakantie in de Alpen, in dit geval in het Zwitserse plaatsje Hofstetten. Die zomerse sfeer blijft echter in dit elegische trio vaak afwezig, behalve aan het slot van de finale, waar de zon, in de vorm van een vriendelijke C majeur-toonaard, toch eventjes mag doorbreken. Het doorwrocht eerste deel, in c mineur, het kalme ‘intermezzo’ dat de plaats van een traditioneel ‘scherzo’ inneemt of het complexe derde, langzame deel, zijn allemaal tamelijk introverte en droevige muziekstukken, die van dit pianotrio het meest teruggetrokken van Brahms’ drie pianotrio’s maken.
Het Brahms festival wordt echter symfonisch afgesloten, met een uitvoering van Brahms’ ‘Tragische Ouverture’, het tweede pianoconcerto en de derde symfonie, hoogtepunten uit Brahms’ symfonische oeuvre die betrekkelijk kort na elkaar gecomponeerd werden. Brahms ‘Tragische Ouverture’ opus 81 dateert uit 1880 en werd als tegenhanger opgezet voor de vrolijke ‘Akademische Festouverture’ opus 80, een gelegenheidswerk dat Brahms schreef voor de universiteit van Breslau, die hem een doctoraat honoris causa had verleend. Om de tegenstelling tot de ‘Akademische Festouverture’ duidelijk te maken, koos Brahms dus voor de titel ‘Tragische Ouverture’ en dit werk, dat voor en groot stuk in de donkere toonaard van d mineur staat, is inderdaad bijzonder donker georkestreerd en gekleurd.
Het tweede pianoconcerto, dat geschreven werd tussen 1878 en 1881 is dan weer een stuk vriendelijker van karakter, van de oerromantische hoornsolo waarmee het werk begint tot de onbezorgde en haast vrolijke finale. Brahms bouwde zijn concerto niet in de traditionele drie maar in vier delen op, zodat het werk het karakter aanneemt van een ‘symfonie-met-obligate-piano’. De lengte van het pianoconcerto, bijna een uur lang, liegt er dan ook niet om. Er zit ook zeker iets symfonisch in de manier waarop de pianosolo (hier uitgevoerd door Louis Lortie) ingebed zit in het orkest en in de uitvoerige manier waarop dit orkest het hele werk van commentaar mag voorzien. Duidelijk is dat dit geen gewoon virtuoos werk is waarin de solist mag laten zien wat hij kan, maar een rasechte dialoog (of soms zelfs een krachtstrijd) tussen piano en orkest.
Net zo geraffineerd van orkestratie is de derde symfonie in F opus 90, de kortste van Brahms’ vier symfonieën. Wat onterecht wordt het weleens ‘Brahms’ Eroica’ genoemd, waarmee meteen de link met Beethovens symfonieën wordt gelegd. Omdat Brahms’ eerste symfonie – niet onterecht - als ‘Beethovens tiende’ werd omschreven en de rustieke tweede symfonie als ‘Brahms’ ‘Pastorale’’, is het verleidelijk om deze derde symfonie ook van een Beethoven-geïnspireerde titel te voorzien maar die vergelijking is misleidend. Brahms’ derde symfonie is niet strijdvaardig zoals Beethovens ‘Eroica’, maar eerder lieflijk en ingetogen, met een heerlijk geharmoniseerd langzaam deel en een diepdroef ‘scherzo’. Ook het eerste deel lijkt helemaal tot rust te komen halverwege en hoewel de finale met aardig wat energie begint, sterft de muziek in de laatste vijf minuten helemaal uit. Het is een procedé dat sindsdien door andere componisten is overgenomen (onder meer door Tchaikovski in zijn zesde symfonie en door Mahler in zijn negende) maar in 1883 was het beslist eigenzinnig om een groot symfonisch werk af te sluiten, niet met een triomfantelijke ‘tutti’ maar met een reeks kalme, hemelse akkoorden. Zo vormt de derde symfonie een gedroomd sluitstuk voor een festival dat niet een hemelbestormende componist viert maar een componist die zich net zo goed in het intieme genre van de kamermuziek thuis voelde en voor wie grote gebaren nooit een substituut konden zijn voor eerlijke, slim uitgedachte muziek.