De Duitse bariton Matthias Goerne behoort al vijftien jaar lang tot het kleine kransje liedzangers van wereldformaat. Het was dan ook ietwat verrassend om te zien dat de grote zaal van het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten op 10 maart nog ettelijke lege plaatsen telde. In het recitalprogramma dat hij er samen met pianist Christoph Eschenbach kwam brengen, stonden twee Duitse grootmeesters centraal: Robert Schumann en Johannes Brahms.
Een dromende estheet
Het eerste deel van het recital draaide rond Schumann. Uit diens vruchtbare compositiejaar 1840 kozen Goerne en Eschenbach voor drie lossen liederen en voor de cyclus 'Liederkreis op. 24'. Leek Eschenbach aanvankelijk de piano nog wat te moeten aftasten – wat meerdere missers aantoonden – dan zat Goerne van bij het begin op het perfecte spoor. Hij beschikt over een heerlijk warme, donkere bariton, die hij steeds smaakvol ten dienste van de muziek stelt. Bovendien verleidt hij het publiek met zijn schier eindeloos legato, zij het dat dit resoluut kiezen voor legato soms wat ten koste gaat van tekstverstaanbaarheid. Die kleine bedenking weegt echter niet op tegen zijn wondermooi timbre en zijn uitgebreid kleurenpalet, waarmee hij steevast de diepere gronden van de liederen blootlegt. Het mooiste voorbeeld daarvan in dit eerste deel was de manier waarop hij in 'Mein Wagen rollet Langsam' in de zin Ich Sitze und Sinne und Träume elk woord een andere kleur, een andere betekenis gaf. Vanaf dat lied zat ook Eschenbach in de dromerige sfeer die Goerne creëerde. Zeker in de 'Liederkreis' was er een groots samenspel tussen beiden, waarin de intimiteit van het musiceren soms zo ver ging dat zanger en pianist leken te vergeten dat er een publiek was. Dat dreven beiden nog verder door in het tweede deel van hun recital. Na de 'Lieder und Gesänge op. 32', waarin Goerne en Eschenbach opnieuw indruk maakten door het diepgravende zoeken naar rijke kleuren, stond een van Brahms' zwaarste cycli op het programma: de 'Vier Ernste Gesänge', op teksten die uit de bijbel komen. Eschenbach en Goerne zochten in deze cyclus de meest extreme dynamieken op, wat vooral in het bezwerende openingslied en in het dramatische derde lied 'O Tod' voor meesterlijke momenten zorgde. Alleen al de manier waarop beide heren in dit lied het verschil maakten tussen de bitterheid en de zoetheid van de dood deed Brahms alle eer aan. Na een uitbundige ode aan de liefde in het slotlied werden Goerne en Eschenbach beloond met een terechte ovatie. Wereldklasse!