Op de regenachtige slotdag van Jazz Middelheim verwaterden de grenzen van wat traditioneel onder jazz wordt geplaatst. Op het slotconcert na, weerklonken warme klanken en zuiderse ritmes in alle concerten door. Chris Joris blijft garant staan voor een dosis Afrika in zijn verhalende jazz, Dave Holland bracht de luisteraar over naar Spanje voor een stijloefening in flamenco en Chucho Valdés ging het hondenweer te lijf met temperamentvolle Cubaanse jazz. Cassandra Wilson sloot het festival af dat dit jaar voor de tweede keer op rij kan uitpakken met een recordeditie. Maar liefst 18.000 jazzfans vonden dit jaar hun weg naar de feeërieke setting van Park Den Brandt.
Toen Chris Joris, getooid in een lang, wit gewaad, het podium opkwam om zijn nieuwste plaat, ‘Marie’s Momentum’ (refererende aan zijn nieuwe vriendin en inspiratiebron) voor te stellen, leek hij wel een blanke sjamaan. Ondersteund door dreigende pianotrillers, slaagde de “tamtamman” er in om met een donkere percussiesolo de regengod op te roepen en de eerste druppels naar beneden te laten plenzen.
Zwarte magie of niet, het bezwerende van het openingsnummer ‘Song of Mercy’ lag niet verscholen in deze toverkunsten, maar wel in de synergie tussen het volle, rollende ritme van de conga’s en de haast schichtige en hoekige ritme dat pianist Free Desmyter aanhield. Desmyter beperkte zich tot het spelen van een minimale begeleiding, maar deed dat wel met ontzettend veel gevoel voor ritme en kleur. De pianist knoopte zijn botsende akkoorden haaks in op het golvende patroon van Joris’ percussie. Hij kwam vinniger en eigenzinniger voor de dag dan op ‘Marie’s Momentum’ (het album), maar zonder schreeuwerig te zijn. Ook in zijn klankkleur zat een interessante tweestrijd: tegelijk donker en warm, dreigend en zacht. Dit bleek de perfecte voedingsbodem voor Frank Vaganée. Na een vrij complexloos, doch sierlijk thema, maakte de saxofonist maar al te graag gebruik van de vrijheid die hij van Joris en Desmyter kreeg en etaleerde zijn kunnen met een lyrische solo, maar ook enkele snelle beboplijntjes incorporeerde. Ook in nummers als het uptempo ‘Aycti’ (dat Joris twee dagen voor het festival schreef) en ‘Green Thumb’ schitterde Vaganée met zijn veelzijdige improvisaties. Met een fluwelen toon en lichte tred vloeiden de ideeën uit ’s mans altsax. Slechts zelden gebruikte hij gepiep of gekraak, en als hij dan toch de boventonen liet overslaan, was dat altijd in functie van de altijd frisse melodie.
Het contrast tussen de zachte klank van Vaganée en de schetterende trompet van Nico Schepers was nog zo’n spel met contrasten dat bleef boeien. Ook al waren de muzikale ideeën van Schepers niet even indrukwekkend als die van Vaganée, de trompettist maakte indruk met zijn majestueuze klank.
Chris Joris gaf na de intrieste ballade ‘Marie’s Momentum’ te kennen dat de band ook “stoutere muziek” in het repertoire heeft. Een strenge opvoeding is misschien de oorzaak van Joris’ concept van stoutheid, maar ‘Mulatina’ viel eerder onder dromerige Afrikaanse muziek met een uptempo-ritme. Ondanks de regen, evoceerden de percussie en de dromerige pianoharmonieën een loom ontwaken onder de Afrikaanse zon. De uitgesponnen blazersmelodie riep dan weer beelden op van de halfslapende partner die langzaam ontwaakt, als een spinnende kat. Het meest rekelse nummer was ‘Green Thumb’ waarin de blazers zich van hun meest funky kant lieten horen.
Maar Chris Joris, moet niet stout zijn. Op Jazz Middelheim liet hij eens te meer horen dat zijn troeven elders liggen. Met zijn arsenaal aan percussiegeluiden (van licht suizende cimbalen, klingelende belletjes en huilende congavellen tot een schitterende likembepassage en zelfs een triangelsolo) bouwde hij zijn ontheemde verhalen voorzichtig op. Joris heeft geen gerol met spierballen nodig, zijn jazz is lyrisch, subtiel en kleurrijk.
De enige minpuntjes van het concert waren enkele slordige eindes (drumjingles als op het einde van een mop) die misschien wel ludiek bedoeld waren, maar toch misplaatst overkwamen. Bassist Axel Gilain, die knap stond te begeleiden, maakte een zwakke beurt als solist. In ‘Mulatina’ begon hij sterk, maar leek hij zelfvertrouwen te verliezen toen Chris Joris onverwacht zijn likembe bovenhaalde en in dialoog trad. De virtuositeit van Joris’ melodieën, leken Gilain uit zijn lood te slaan en zijn ideeën verloren aan kracht en precisie.
Voor zijn nieuwe project bracht Dave Holland veel tijd door rond een kampvuur in de grotten van Granada met flamencomeester Pepe Habichuela. Uit deze intense samenwerking kwam eerder deze zomer het gelauwerde ‘Hands’. Holland werd geprezen voor zijn resolute keuze om de flamencotraditie in ere te houden en geen verkrachte fusion-versie te creëren, iets wat de betoverende openingstrack meteen onderstreepte. Zijn keuze voor flamenco mag dan opvallend zijn, vreemd kan ze bezwaarlijk genoemd worden daar Hollands stijl gekenmerkt wordt door gelaagde folklijnen die flirten met asymmetrische maatsoorten.
Het was vooral in de combinatie van de sonore, warme jazztoon van Hollands contrabas en heldere, raspende klank van Habichuela te horen dat hier een jazz cat en een gipsy (Habichuela heeft zigeunerbloed in de aderen) aan het werk waren. Het zwaartepunt lag dan wel volledig op flamenco, de zingende, warme toon van de bas was onmiskenbaar die van Holland. Daarom dat de taranta ‘Camarón’ een uitgelegen gelegenheid gaf aan de bassist om de vocale kwaliteiten van ht nummer over te zetten naar de bas. Holland gaf in interviews aan dat hij met zijn bas de rol van de vocalist wilde overnemen zonder te ver af te wijken van zijn eigen spel. Live had het allemaal wat pittiger gemogen, maar met een mooie intonatie en verbazingwekkend strakke flamenco-improvisatie bewees Holland zich nog maar eens als een van de spraakmakendste bassisten van zijn generatie.
Het was een plezier om te zien hoe de man, die steevast wordt aangekondigd als “bassist op Miles Davis’ Bitches Brew”, geen moer gaf om zijn muzikale verleden en met volle teugen genoot van elke noot die hij speelde in deze voor hem nieuwe wereld. Hier en daar miste de man raar maar waar zelfs een noot, maar dat kon hem niet deren. Het wederzijdse respect en bewondering tussen Habichuela en Holland spetterden van het podium. De bassist leek als een kind in een speelgoedwinkel zo blij.
De muziek miste echter de passionele, furieuze kant van de flamenco die als de nagels van een jaloerse vrouw een gezicht in één haal kan openhalen. Scherpe, vinnige uithalen die alle opgekropte emoties in één beweging uitstorten, waren niet aanwezig en dat was jammer aangezien de groep de vervelende gewoonte had om erg lange pauzes te nemen tussen de nummers waardoor het concert meer dan eens dood viel. Prachtige composities werden zo oneer aangedaan door het gezapige, langdradige tempo van het concert zelf. Bovendien konden ook de gitaristen niet echt een vuist maken. Enkel tijdens een solomoment van de Habichuela’s kwam er even die echte authentieke flamenco-energie vrij.
Na de zoveelste bijbelse zondvloed beklom de Cubaan Chucho Valdés het podium. De bezieler van de Cubaanse jazz joeg de temperatuur in de tent flink de hoogte in met zijn hulp van de Afro Cuban Messengers. Valdés toonde een meester te zijn in het balanceren tussen het commerciële en het experimentele. De aanstekelijke dynamiek en de pompende energie van de latinritmes werden stijlvol gecombineerd met de Afrikaanse roots van de Cubaanse muziek, klassieker werk en vingervlugge bop. Zonder ooit de pedalen te verliezen zocht de band bovendien naar de uiterste rekcapaciteit van de maat. Wanneer hij zin had, schakelde de Cubaan moeiteloos over naar prachtige impressionistische miniatuurtjes waarin Valdés’ voorkeur voor aparte frasering en zijn vrije interpretatie van het concept maat de zaken fris en spannend hielden.
Dat de man een fenomenale controle heeft over zijn gigantische handen werd duidelijk vanaf opener ‘Misa Negra’, een eerbetoon aan Duke Ellington, oorspronkelijk gecomponeerd voor Valdés’ mythische band Irakere. De donkere, epische pianoklanken die het concert openden, vonden hun echo in het obscure, maar intrigerende blaasarrangement. Het nummer is geschreven als een Cubaanse ceremonie bestaande uit vier delen: gebed, harmonisatie, aankomst en afscheid. De bipolaire sfeer- en tempowisselingen volgden deze ritestructuur en werden gemarkeerd door afgemeten funkbreaks van de blazers.
De humor en eruditie van Valdés injecteerden zijn spel met een luchtig karakter. Jukeboxgewijs incorporeerde hij authentieke blueslicks, pittige son, salsa, jolige stride-zinnen of parafraseerde hij enkele jazzklassiekers als ‘Watermelon Man’. Valdés bleek echter een drang te voelen om alles vol te spelen, wat soms stoorde tijdens de puike saxsolo’s van Carlos Manuel Miyares Hernandez, maar een zeurpiet die kloeg over de overkill aan impressionant snelle frases. Het was indrukwekkend om de man lustig in het rond te zien strooien met wervelende arpeggio’s, percussievere passages en stuivende, dissonante blokakkoorden die des te massiever klonken onder de koolschoppen die Valdés handen noemt.
Hoogtepunt van de set was ongetwijfeld ‘Zawinul’s Mambo’, een eerbetoon aan Weather Reports Joe Zawinul. De groep ging aan de slag met ‘Birdland’ en het publiek kreeg een krachtige clash te horen tussen Amerikaanse rockjazz en Cubaanse ritmes waarin geen plaats was voor treuzelaars. De drumsectie raasde als een wervelwind met kletterende rimshots en drijvende conga’s. Drummer Carlos Rojas Castro, die op andere momenten ingetogener en strakker speelde, ging door het lint en creëerde met Yaroldy Abreu Robles een stomend diffuus drumtapijt waarover het versnelde thema door blazers en piano werd geknald. Heerlijk was het om te luisteren naar het standvastige spel van bassist Lázaro Rivero Alarcón die van de oorspronkelijke groove enkel nog de correcte volgorde van noten en een schijn van het ritme overhield. Bouwend op de openingsmaten van ‘Birdland’ legde Alarcón een trage, bijna dubachtige baslijn neer die hij strak en sober hield. Deze baken van rust gaf de rest van de groep ruimte om hectische improvisaties te brouwen. Tenorsaxofonist Miyares Hernandez pakte uit met een vol timbre en sierlijke zinnen.
Helaas beïnvloedde de hozende regen ook het zonnige humeur van de Cubanen. De beloofde gastperformance van zus Mayra Valdés ging niet door. Chucho Valdés & the Afro Cuban Messengers schotelden Jazz Middelheim echter een beweeglijke set voor, dus geen haan die ernaar kraaide.
De keuze van de organisatie om Cassandra Wilson het festival te laten afsluiten, was op zijn minst bijzonder te noemen. De diva is natuurlijk een grote naam van de vocale jazz, maar haar voorliefde voor popnummers en easy listening deden op voorhand het ergste vrezen. Voor de fans van La Wilsons rokerige, lage timbre was dit ongetwijfeld een sterk concert. De diva zong foutloos en met veel gevoel voor melodie en de band blonk uit in strakheid. Het publiek kreeg een mix van Mississippi-blues, jazz, gospel en Amerikaanse folk voorgeschoteld, maar hoorde op geen enkel moment vuurwerk. Een ster als Cassandra Wilson kan zich natuurlijk topmuzikanten veroorloven en die stonden zonder twijfel ook op het podium. De band kon alleen niet overtuigen. Iedereen bleef dicht bij de partituur en alle scherpe kantjes werden er zorgvuldig afgevijld. De mijmerende, peinzende interpretaties bleven nooit lang boeiend en nodigden de geest uit voor dagdromerij en het maken van nog-te-doenlijstjes.
De warme, lyrische baslijnen van Lonnie Plaxico waren prachtig om te horen, maar wiegden de luisteraar eveneens zachtjes in slaap. Naar oude gewoonte bij Cassandra Wilson had een fel versterkte akoestische gitaar een instrumentale protagonistenrol te vervullen. Gitarist Marvin Sewell zorgde dan wel af en toe voor een dynamische oprisping door hier en daar een funky riff te spelen, maar liet zich nooit op enige inventiviteit betrappen.
‘Strange Fruit’ miste een ziel en U2’s ‘Love is Blindness’ werd tien minuten lang ingeleid door een slome groove waarin de harmonische architectuur van het nummer helemaal werd plat gespeeld vooraleer Wilson de strofe inzette. Het was dan even zoeken naar de verloren aandacht, maar toen die terug werd gevonden, konden de uistekende intonatie en donkere versieringen van de contra-alto toch boeien.
Wilson zelf kwam ook redelijk futloos voor de dag. De dame heeft een stem als een klok, maar leek zich net als haar muziek al op te maken voor bed met ongeïnspireerde bindteksten en weinig flair. Zonde dat een editie met enkele fantastische concerten met een lome diminuendo moest eindigen.