Traditie en glorie uit het verleden: niet alleen de fans van restauratiemuzikanten als Wynton Marsalis zijn er aan verknocht. De openingsavond van Jazz Middelheim kondigde zich aan als een ontmoetingplaats voor fans van de legendarische saxofonist John Coltrane. Of die even opgetogen vertrokken als ze toekwamen, valt te betwijfelen.
Dat zanger José James een zwak heeft voor de muziek van Coltrane is geen geheim, maar met ‘Facing East’ werpt hij zich helemaal op de muziek van de saxofonist. De set op Middelheim werd een verkorte versie van die waarmee het project reeds eerder in België te horen was. Het begin en het einde bleef daarbij bewaard. Terecht overigens: het rituele drone-effect van de gestapelde en gesamplede stemmen zorgde meteen voor een goede setting waarin de rest van het concert prima kon gedijen.
Het engagement waarvan de muziek van John Coltrane doortrokken is, dwaalde ook rond in ‘Facing East’, maar kreeg bij James en zijn muzikanten eerder een devoot dan een extatisch karakter en richtte zich meer op het muzikale dan op het spirituele. Coltrane werd hier ontdaan van zijn (semi)goddelijke status en teruggebracht op mensenmaat.
José James kroop met zijn warme, zachte baritonstem in een erg bescheiden rol en liet het grootste deel van de tijd aan zijn collega’s. Bijzonder fraai was echter zijn versie van ‘My Favorite Things’, gebracht met een hoekige, kortademige frasering: niet als de zoveelste zanger, maar als een zoekende Coltrane.
Qua tijdbesteding waren de hoofdrollen weggelegd voor pianist Jef Neve en saxofonist Michael Campagna. Beiden demonstreerden een natuurlijke flair voor spanningsopbouw zonder te vervallen in gemeenplaatsen en goedkope oplossingen. Neve liet aan de zijde van James zijn beste werk van de laatste jaren horen. Bovendien bleek hij (nogmaals) een prima begeleider voor de zanger, zoals te horen was in de het duet ‘Lush Life’ (ook terug te vinden op hun recente album ‘For All We Know’), door Neve voorzien van een fraaie intro vol romantische tremoloakkoorden.
Voor Campagna lagen de zaken uiteraard nog gevoeliger. Wie in een Coltrane-project als saxofonist durft optreden, getuigt ofwel van aan pretentie grenzende zelfzekerheid, een totale negatie van de traditie of een complexloze houding. Bij Campagna gold gelukkig het laatste. Met duidelijk veel plezier en evenveel inspiratie kon hij geregeld het vuur aan de lont krijgen, waarbij hij gelukkig ook kon rekenen op de inzet van zijn collega’s.
Met een project als ‘Facing East’ stelt een muzikant zich bloot aan de grootst mogelijke kritiek binnen de jazzwereld, niet ongevoelig voor historische context. Dat de groep zich kon wagen aan ‘Psalm’, het slotdeel uit Coltrane’s heilige graal ‘A Love Supreme’, zonder ongeloofwaardig te klinken, zegt veel over de integriteit van dit project en de muzikanten die er in te horen zijn.
Wat historische context betrof, konden ook de volgende optredens op de openingsdag van Jazz Middelheim tellen. Met bands rond Archie Shepp en McCoy Tyner had het festival twee acts in huis die onlosmakelijk met John Coltrane en de jazzgeschiedenis in het algemeen verbonden zijn. Dat dit geen garantie is op hedendaagse kwaliteit, was van meet af aan te horen bij het Archie Shepp Quartet. Rommelig en weinig geïnspireerd stond de set vol van de cliché’s en de onmacht. Opbouw en hoogtepunten moesten louter bereikt worden door het opvoeren van de decibels.
De gasten die het kwartet kwamen versterken, konden aan de hele situatie weinig verhelpen. Trombonist Roswell Rudd geraakte zelf niet op dreef: zijn glissandi en het gebruik van growl- en dempereffecten verwerden al snel tot vluchtroutes en percussionist Leon Parker klonk (als hij al hoorbaar was) overbodig, zeker toen hij ‘Don’t Get Around Much Anymore’ dacht te moeten opfleuren met verloren gelopen congaklopjes.
Het was dan ook jammer dat hij vanuit het trio achter hem geen enkele hint of suggestie kreeg. Van enige uitdaging was geen sprake, waardoor de hele set verderkabbelde en met de helft van de duur net even spannend geweest was. Dat enige onmacht hieraan niet vreemd was, was te merken aan het spel van bandleider Tyner. Dat hij nog iets anders in de vingers heeft dan de akkoorden waar hij in het verleden zo graag mee schermde, was te zien, maar minder te horen. Meer dan eens werd zijn rechterhand overschaduwd door de linker (waarin enkel een begeleidingsfiguur te horen was), waardoor hij melodisch zijn stempel niet kon drukken. Bovendien neigde zijn geluid, wanneer hij melodisch koos voor akkoorden of octaven, meer dan eens naar een cocktailsound, gelukkig zonder daar daadwerkelijk in te belanden. Het ergste gevaar werd bij dit optreden ontweken, maar een daverend orgelpunt was het concert van McCoy Tyners trio jammer genoeg ook niet te noemen.