Inderdaad, het heeft aardig geregend, Keira Knightley liep rond in de backstage en het festival kreeg meer bezoekers dan ooit over de vloer. Maar hoe stond het eigenlijk met de muziek op Dour 2011?

Met ruim 200 acts verspreid over zeven podia en vier dagen is Dour een muzikale afvallingskoers, waarbij diegenen die zweren bij een of enkele genres in het voordeel zijn. Voor de andere betekent het keuzes maken: nu eens probleemloos, dan weer quasi hartverscheurend. Een volledig overzicht geven van wie wat wanneer hoe gepresteerd heeft, is onmogelijk en zodoende wordt ook het opmaken van de totale, definitieve muzikale balans van het festival een hopeloze zaak. Daarom hieronder enkele snapshots van wat Dour zoal te bieden had. Naast heel wat andere muziek…

Anika
Anika
Ze komt uit Berlijn, is nog niet aan haar 25ste levensjaar toe, maar leeft toch voornamelijk met de muzikale erfenis van een generatie geleden. De set die Anika op Dour neerlegde was, in de lijn van haar titelloze album uit 2010 (opgenomen met Geoff Barrow van Portishead) gedrenkt in een donkere new-wavesfeer, niet in het minst door Anika’s stem die qua afstandelijkheid alleen concurrentie heeft van de strot van Nico. Naast haar: een zittende bassist, prominent aanwezig in het geluid; achter haar: een erg spaarzame drummer en van de andere kant van podium waaiden toefjes keyboards en gitaar aan.

Meer had Anika niet nodig om een gitzwart universum op te trekken dat naast eigen songs als ‘Yang Yang’ gekleurd wordt door covers van ‘He Hit Me (and it Felt Like a Kiss)’ (opgenomen door Hole, maar eigenlijk uit de muzikale stal van Phil Spector en The Crystals), Bob Dylans ‘Masters of War’ en ‘I go to Sleep’ van The Pretenders. Zo werd Anika het misantrope tweelingzusje van het oorstrelend-zweverige Susanna and the Magical Orchestra. Haar concert was hoogst genietbaar voor diegenen die opgegroeid zijn met zwart-grijze slobbertruien en zwarte skinny jeans, maar toch wat eenvormig voor wie de zangeres hoorde buiten deze subculturele context.

Two Gallants mocht reeds voor de derde maal aantreden op het Dour Festival. Habitué word je niet zonder reden: het Californische duo weet dan ook als geen ander een symbiose te vinden tussen folk en punk (zelf omschrijven ze het als pulk). Het werd een energetische set, die weinig pauzes had en het publiek een uur lang in de ban hield. Het is pas bij nummers waarop Adam Stephens zijn mondharmonica bovenhaalde, dat de folkbasis echt duidelijk wordt.  Toen ze op het einde de drum en elektrische gitaar lieten voor wat ze waren en akoestisch in actie schoten, leek het echt alsof ze zonder woorden hun roots blootlegden.

Syd Matters
Syd Matters
Het moet er niet altijd aan te horen zijn dat een in het Engels zingende muzikant uit Frankrijk komt. Toch niet als het gaat om Jonathan Morali van Syd Matters. Waar de uitspraak van zijn collega’s al eens tenenkrommend durft te zijn, was op die van Morali weinig aan te merken en hetzelfde mocht gezegd worden van de muziek. Met kleurrijke poprock die melodisch en oorvriendelijk was, maar nooit “braaf” klonk, wist de band een opvallend toegankelijk, maar muzikaal boeiend geluid neer te zetten. Kleine, verrassende wendingen zorgden er voor dat de valkuilen van het nietszeggende vermeden werden.

De songs bestonden vaak uit contrasterende delen (‘Wolfmother’), werden zorgvuldig opgebouwd (‘Watcher’ met de heerlijk twinkelende melodielijnen) en soms zelfs opengetrokken tot postrock-achtige climaxen (‘Bones’). Zo zette Syd Matters een indrukwekkende set neer die, mede dankzij de wat nasale stem van Morali, veel weg heeft van de intensiteit van het latere werk van Venus: geen muziek om gensters mee te slaan voor een vijfduizendkoppig publiek, maar een muzikale ervaring voor La Petite Maison de la Prairie die daarmee haar plaats als “club” van het festival bevestigde.

Het Franse gezelschap The Dø kwam hun tweede album  ‘Both Ways Open Jaws’ voorstellen.  De podiumopstelling zag er alvast veelbelovend uit. Geen standaard rock-instrumentarium, wel rijen potten en pannen, een klokkenspel en een handvol koperblazers, al dan niet met ingebouwde verlichting. Het begin van de set liet de zweverige en idyllische kant van de groep horen. Beeldschoon op cd, allicht ook live, maar in combinatie met de strakke fourbeat van een nabijgelegen tent, was het moeilijk voor het publiek om zich in te leven. Vanaf het derde nummer werd de sfeer dreigender, met verschroeiende uithalen van synthesizers en overstuurde gitaren. Het was duidelijk: The Dø zou zich niet zomaar laten kisten door het omgevingslawaai.

In de helft van de set wist de band het publiek pas echt voor zich te winnen, met de hit van hun vorige langspeler ‘On My Shoulder’. Daarna werd er terug enkele versnellingen lager geschakeld, om langzaam maar zeker op te bouwen tot een opzwepend, dansbaar einde, waarbij  het zelfs even leek alsof de dubstep-microbe ook deze band bij de lurven had gegrepen. The Dø speelde een uitermate degelijk concert, maar de subtiliteit en nuances  – die voor een band als deze broodnodig zijn – gingen compleet verloren en zouden veel beter tot hun recht komen tijdens een zaalconcert.

Mogwai live: een belevenis, al jaren. Mogwai live op een grote weide, terwijl de schemering nog niet is ingezet, als headliner op een podium waar verder toch net iets poppier acts staan: een uitdaging. Eén die ze met verve doorstaan hebben. De omstandigheden waren dus niet ideaal, en ook het geluid mocht enkele decibels luider, maar dat waren parameters waar de band zelf niet al te veel controle over had.

Mogwai
Mogwai
Openen deden de Schotten met ‘Rano Pano’, de single uit hun nieuwste album. De band speelde gedurende de set nog twee nummers uit ‘Rock ’n Roll Will Never Die, But You Will’, waardoor ze de balans tussen nieuw en oud materiaal netjes in evenwicht hielden. Toch mag gezegd worden dat die nieuwe nummers meer gebaseerd zijn op een standaard popstramien dan de oudere, wat ze muzikaal minder interessant maakt.  Dat bleek des te meer bij de afsluiter ‘Glasgow Mega-Snake’, waarin de gelaagde opbouw het geheel veel meeslepender maakte.

Met ruim 25 jaar op de teller is het Californische Neurosis nog lang niet toe aan bezinning, pensioen of achteromkijken. Hun mengeling van doommetal, ambient industrial en nog wel wat zwaar op de maag liggende aanverwanten zorgde op Dour voor een zinderend hoogtepunt: zowel voor die hards als voor jonkies die voor het eerst kennis maakten met de band. Het resultaat was echter voor beide groepen hetzelfde: wie de passage van Neurosis in La Petite Maison meegemaakt had was te herkennen aan de overrompelde blik in de ogen, een vreemde mengeling van uitputting en pure extase.

Welk label men ook op de groep wenst te kleven: hun muziek is in geen enkel geval slepend of zwaar te noemen. Neurosis leeft en ademt dankzij de voortreffelijke timing van de muzikanten. Op Dour zorgde dat voor songs die uitdeinden in concentrische cirkels. Rijk aan details en nuances in het geluid zorgden een nieuwe lijn, een detailverandering in het ritme of het geluid van een gitaar of een kleine drumfill voor een nieuwe kring in het donkere water. Een verandering van riff trok dan weer een nieuwe wereld open die wonderwel in het verlengde lag van de vorige, maar een nieuw licht op de zaak leek te werpen.

Het trage en midtempo spel van de groep stond als een huis. Wie in een dergelijke setting – een waarin elke fout genadeloos opvalt en uitvergroot wordt – perfect getimed kan opereren, mag van interne discipline spreken. Mede door deze haarfijne en messcherpe ritmische samenhang won het optreden aan kracht, wat vooral in het tweede deel van de set resulteerde in enkele verpulverende episodes, waarbij de tent van La Petite Miason de navel van de wereld leek. Als er daarbuiten al nog iets bestond.

Wie soelaas zocht in de zachtere, atmosferische passages zal snel andere oorden opgezocht hebben. De zachter, maar nog steeds een frisse 90dB sterke episodes dienden louter als creepy sfeermaker voor wat er later over de bezoekers uitgestort zou worden. De unheimliche beelden van vernietigende natuurelementen en verontrustend kijkende ogen  waren ook al niet om vrolijker van te worden.

Neurosis
Neurosis
Net als Sunn O))) in 2007, wist Neurosis zich op vrijdag gezegend door een magistraal geluid: monolithisch, homogeen en tegelijkertijd helder waardoor impact en detailwerking hand in hand gingen met een uur durende trance van enkele honderden bezoekers tot gevolg. Misschien nog het meest voor de geluidstechnicus van de band die, bezeten mee bewegend en gebarend, tot over zijn oren in de dynamische opbouw van de muziek betrokken was. Dat hij achteraf door meer dan een bezoeker getrakteerd werd op een extra applaus en niet mis te verstane complimenten was meer dan een geste uit beleefdheid.

Deerhoof is één van de weinige bands op Dour die niet enkel hun muziek speelde, maar ook mét hun muziek speelde. De interactie tussen de muzikanten was verademend, en als Greg Saunier (drums) en John Dieterich (gitaar) met elkaar in duel ging, leek het optreden meer op een jazzimprovisatie, waarbij de freële stem van Satomi Matsuzaki in schril contrast staat met de erg hoekerige en noisy uithalen van de muzikanten. Een liveband pur sang, die zichzelf constant uitdaagde en zelden of nooit zal kiezen voor “gemakkelijke” muziek. Eén van de interessantste live-ervaringen van dit moment.

Ghostpoet, né Obaro Ejimiwe, heeft zijn debuutplaat ‘Peanut Butter Blues & Melancholy Jams’ nog maar goed drie maanden op de wereld losgelaten, maar trad als volleerd frontman aan in de Magic Soundsystem tent.  Qua thematiek leunt de stijl van Ghostpoet sterk aan bij die van Mike Skinner van The Streets – geen bitches and ho’s voor deze kerel – het alledaagse leven van een twenty-somethinger in de grote stad vormt de kern van zijn teksten. De muzikale stijl is dan weer iets helemaal anders. Ghostpoet rapte losjes door de elektronische beats door, wat voor een erg gezapige sfeer zorgde. Veel gebeurde er echter niet op het podium; de bindteksten bleven maar komen en halen de vaart enorm uit de set.

Ghostpoet
Ghostpoet
Ook deed hij weinig boeiends met zijn nummers: hij hing wat vast aan zijn sampler en liet daardoor weinig ruimte voor improvisatie. Enkel bij ‘Liiines’ mochten de muzikale demonen los, wat uitmondde in een chaotische maar zeer verfrissende (hij kon het) climax. Afsluiten deet hij met het broeierige en lichtjes geniale ‘Cash and Carry Me Home’. Conclusie: de man heeft talent én topnummers, maar het mag live allemaals nét iets spannender.

Met drie keyboards op het podium kunnen de jaren ’80 nooit ver weg zijn, zeker niet als ze deel uitmaken van de backline van het Australische Architecture in Helsinki. Gevoel voor humor, show en meerstemmige zangpartijen kan de band niet ontzegd worden, zo bleek nog meer eens op Dour. Schaamteloos en muzikaal hoogst genietbaar amusement van een aardig niveau. Als een Arcade Fire die met een teletijdmachine dertig jaar terug gestuurd werden, dartelde de groep over het podium en tussen songs als het uptempo ‘Escapee’ (meteen de nieuwe single promoten), het meer elektronisch klinkende ‘Contact High’ en de zweverige synthesizers van ‘W.O.W’ die het nummer op het podium onderdompelden in een zachte, Enya-achtige gloed. 

Met twee leadvocals  en een extra muzikant op het podium (wat het totaal op zes bracht) had de band echter het materiaal en de mankracht in huis om meer te doen dan een onderhoudende en amusante set door de tent te jagen. Een cover als ‘I’ve Been Thinking About You’ van London Beat paste perfect binnen het plaatje, maar met de baslijn van ‘Summer Nights’ in ‘Like it or Not’ en twee songs (waaronder ‘Heart it Races’) die wel erg dicht tegen Depeche Mode’s ‘I Just Can’t Get Enough’ gelegen hebben, kon Architecture in Helsinki niet beschuldigd worden van grote originaliteit.

Wie op zaterdag iets na etenstijd La Petite Maison naderde, had er gerust zijn echtgeno(o)t(e) en kroost op kunnen verwedden dat de Toearegs bezit genomen hadden van de tent of toch minstens het podium. Het verlies zou in bovenstaand geval (mogelijk) aanzienlijk geweest zijn, want de Afrikaanse klanken waren afkomstig van de heren van Fool’s Gold uit Los Angeles die aan het laatste optreden van hun tournee bezig waren.

Met twinkelende gitaarlijnen, melodische baspartijen (zonder virtuoos te worden), extra percussie en bij momenten meerstemmige zang wisten de Amerikanen de authentieke Afrikaanse sound in een song als ‘Surprise Hotel’ verrassend dicht te benaderen. Hier en daar helde het resultaat net iets meer naar de rockgroove, zoals in ‘The Dive’ dat dan wel weer gezegend was met een levende baslijn. ‘Street Clothes’ was het nummer waarin de band het verst het Afrikaanse pad verliet. De stevigere proporties en het meer opbouwende arrangement vormden zo, in hun westerse alledaagsheid, een mooi contrast met de andere songs. Met de set van Fool’s Gold stak de “wereldmuziek” op een wel erg blanke manier al even de neus aan het venster in de Dour-programmatie. Het zou niet de laatste keer zijn.

Saul Williams
Saul Williams
Het is een vast ritueel van zowat elk optreden: het voorstellen van de muzikanten die achter de frontman de boel opfleuren of in sommige gevallen bij elkaar houden. Saul Williams had een drummer, een keyboardspeler een basgitarist en een percussionist (dubbelend op elektronica en trombone) voor te stellen, maar besloot het ronde namen noemen met “and my son on friendship”. Williams de family man, maar niet geheel ten onrechte, want zoonlief (een pre-tiener) had het hele concert aan de zijkant van het podium staan dansen en het publiek entertainen als een volleerde publieksopwarmer.

Met ‘Vulcanic Sunlight’ bracht de Amerikaanse dichter-zanger-mc Saul Williams zopas zijn vierde studioalbum uit, waaruit o.a. ‘Explain my Heart’ te horen was. Sinds zijn tweede, titelloze plaat, heeft Williams de uitgebreide, enigmatische teksten van zijn eerste album ‘Amethyst Rock Star’ verruild voor meer songgerichte structuren, gebracht in een steviger en compacter geluid en met een vaak meer zingende dan rappende Williams. Zijn warme, virtuoze spreekstem werd op Dour vaak in de kast gelaten en maakte plaats voor meer gehavende zangvocalen.

Aan lyrische kracht heeft Williams weinig ingeboet: teksten en citaten van hem tieren weelderig op het internet en met zijn energieke set in de ClubCircuit Marquee wist hij die overtuigend te vertalen naar het podium. De sterkste momenten uit de show kwamen uit zijn tweede titelloze album. Met ‘List of Demands’ donderde hij meteen de set in om geen twijfel te laten bestaan over wat hij kwam doen. Bindteksten bestonden vrijwel alleen uit kleine a capella citaten uit het magistrale ‘Penny For a Thought’ (‘Amethyst Rock Star’) waarmee een gevoel van heimwee naar het oude, muzikaal gevoeligere werk moeilijk te onderukken was.  

Voor dat soort gevoelens had Williams echter geen consideratie en hij raasde door met o.a. de stomper ‘Surrender’ en de drum’n’bassknipogen van ‘Grippo’ waarin zijn energieke rapkwaliteiten even terug naar boven mochten komen. Indrukwekkend was Williams’ set zeker te noemen, maar helaas ook een beetje eenkennig. Met een potentere sound is hij ongetwijfeld duidelijker verstaanbaar voor een grotere massa, maar moet hij zijn boodschap ook meer verpakken in korte zinnen, die soms haas sloganeske vormen aannemen. Gelukkig is een slogan van Williams nog steeds meer inspirerend dan een volledige tekst van menige andere dichter-mc.

In 2005 zorgde de coöperatieve 13 & God voor een van de hoogtepunten van het Dour festival en zes jaar later deden ze dat nog eens over. Het is moeilijk uit te leggen hoe en waarom, maar de combinatie van eenvoudige melodieën, heldere gitaren, basic drumpatronen, elektronische percussie en theatrale raps werkt nu eenmaal. Zeker wanneer die geserveerd wordt in de terughoudenheid van The Notwist en de bijna absurdistische wereld van themselves. Rock en hiphop zijn al tot in den treure gecombineerd, maar zelden zoals het hier gebeurde.

Her grootste deel van de set bestond uit nummers van de nieuwe plaat ‘Own Your Ghost’. Door die echter af te wisselen met ouder werk (‘Men of Station’ en ‘Insect Speed’) werd het verschil tussen de twee releases ook naar het podium gebracht. Waar de oudere nummers duidelijk helderder waren en vooral te herkennen waren als songs waarin de pan voornamelijk door The Notwist vastgehouden werd, kregen de nieuwere een voller geluid aangemeten en waren ze meer het product van de twee bands samen.

In ‘Janu Are’ mocht doseone voor het eerst zijn hyperkinetische raps bovenhalen. Zijn gevoel voor even onvoorspelbare als vaak pointeloze bindteksten kreeg het publiek ook meermaals voorgeschoteld: hij toonde zich nichterig opgetogen over de aanwezigheid van Belgische cowboys (bezoekers door een sponsor voorzien van goedkope hoeden) en kondigde ‘Sure as Debt’ aan als een nummer over “tits, beer, weapons and Bruce Willis”.

Dankzij het zorgvuldige geluid in de tent kon de muziek bovendien haar muzikale rijkdom etaleren, waarbij de gelaagdheid van het geluid meteen opviel: van de zanglijn tot de details in de elektronische percussie. Als spreekwoordelijke kers op de taart werd het publiek tot tweemaal toe een stevige climax gegund waarbij de band loos kon gaan op enkele overigens totaal onschuldige cimbalen. In het afsluitende ‘Death Minor’ joeg de pret die daarmee gepaard ging doseone zelfs in de stelling naast het podium. Gekker moest het nu ook weer niet worden.

Waar Flying Lotus op zijn nieuwste plaat ‘Cosmogramma’ uitblinkt in de creatie van verknipte beats en nummers waarbij het gratuite en voor de hand liggende wordt gemeden, koos hij voor zijn set op Dour voor een meer dansbare en “gemakkelijkere” aanpak. Hiervoor had hij de hulp ingeroepen van drummer Richard Spaven en toetsenist Dorian Concept.

Aanvankelijk was de set een snelle aaneenschakeling van de meer laidback thema’s van Cosmogramma, waarbij onder andere ‘MmmHmm’ de revue passeerde. Deze stukken werden soms slechts enkele seconden lang door de speakers gejaagd, maar dat was voor het talrijk aanwezige publiek al voldoende om volledig uit hun dak te gaan. Na deze – eerder hiphop-geöriënteerde - nummers ging het tempo gestaag de hoogte in, om voor de eerste maal uit te barsten in een in dubstep-drum’n’bass-gedrenkte ontploffing. Hier kreeg ook Spaven een belangrijke rol, door zich niet langer te beperken tot wat opvullend percussie-werk, maar de volledige drumpartij voor zijn rekening te nemen. 

In deel twee kreeg Dorian Concept een centrale rol; hij schudde soulvolle riedels uit zijn Rhodes en ook hier ging het tempo en de broeierigheid weer pijlsnel de hoogte in, volgens hetzelfde stramien als in het eerste deel van de set. Het laatste kwartier stond Flying Lotus er alleen voor en ging hij, nog meer dan daarvoor, zonder  verpinken voor de crowd pleasers: Mark Morrisons  ‘Return of the Mack’,  zijn eigen ‘Do The Astral Plane’, Radioheads ‘Idioteque’ en – als uitsmijter – ‘Paint It Black’ van The Rolling Stones. Meer had het publiek zich niet kunnen wensen: een onverbloemd dansfeest. Zij die Flying Lotus vooral loven om zijn meer experimentele aanpak, bleven echter wat op hun honger zitten.

Socalled
Socalled
Het is niet iedereen gegund om humor en muziek op een overtuigende manier te combineren. Iemand die daar op plaat aardig in slaagt is de Canadese alleskunner Socalled. Op Dour lukte het echter iets minder. Niet dat de ironie en de (zelf)spot er niet afdropen, maar door een slordig spelende band en vooral een rampzalig geluid (mede dankzij de decibels van de naastgelegen tent) verzoop het optreden van de mc-elektronicman-songschrijver annex multi-instrumentalist totaal.

De basis voor Socalleds muziek was klezmer die heel uiteenlopende jasjes aangemeten kreeg. De melodie bleef daarbij duidelijk herkenbaar, maar werd opgesmukt met dub, sympathiek stuiterende beats, hiphop, poppy funk of reggae (‘These Are the Good Old Days’ en ‘Sleepover’). De energieke en snel wisselende gedaanten waarin de songs te horen zijn op zijn opnames, gingen helaas de mist in. Het leek wel alsof Socalled op het moment zelf besloot om alles plots om te gooien, waardoor zijn muzikanten het niet helemaal meer wisten. De saxofonist (wiens rol in het geheel uiterst vaag en vaak overbodig was) soleerde op het moment dat de zangeres net inzette, de gitaar was bij momenten haast niet te horen en de bassist kon niets meer doen dan basic lijntjes leggen. Het gevolg was dat een fraaie song als ‘You Are Never Alone’ gereduceerd werd tot een potje pret- en popklezmer zonder vaste vorm of enige scherpte en helaas kon van de rest van de set hetzelfde gezegd worden.

De gemiddelde bezoeker van Dour zal er niet van wakker gelegen hebben, maar het Brusselse trio K-Branding is er in geslaagde een plaats te veroveren op de 25ste Wire Tapper, een reeks compilatie-cd’s van het gereputeerde Britse muziekmagazine Wire. Dit jaar verscheen van de groep ook een tweede officiële studioalbum ‘Alliance’ waarop de groep een andere richting uitgaat: weg van de jazznoise en meer richting de weinig vrolijk makende, donkere postpunk. Vincent Stefanutti laat de sax wat meer aan de kant en concentreet zich vaker op stem en elektronica en drummer Sébastien Schmitt is droog en strak afgebakend in de weer met hoofdzakelijk elektronische drumgeluiden.

De buitenlandse erkenning heeft de groep nog geen grote aanhang onder het festivalpubliek opgeleverd, want K-Branding trok niet meer volk dan een gemiddelde “experimentele” band. Of daar verandering in zal komen door hun concert in La Petite Maison is nog maar de vraag. De sfeer van ‘Alliance’ was ontegensprekelijk aanwezig tijdens het optreden, maar daarmee helaas ook de zwakheden van het album. In het sobere geluid met de dominante aanwezigheid van elektronische percussie en gitaarflarden was te weinig gaande om de aandacht van de luisteraars vast te houden. Nuances en details waren afwezig of hadden te weinig impact, waardoor de groep niet echt indruk kon maken en de muziek bleef hangen in een postpunksfeertje. Veranderingen in de gitaarkleur of de elektronica veroorzaakten zelden meer dan een rimpeling in het oppervlak van het geluid. Bovendien klonk de groep te eenduidig om deze kleine veranderingen relevant te laten worden.

Alleen in ‘Shields’, waarmee de set beëindigd werd, mocht het geluid even open galopperen: een zeldzaam moment van (eerder bescheiden) opwinding dat vooral opmerkelijk was door de vlakheid van de rest van het optreden.

De Mahala Raï Banda op Dour, het moest er eens van komen. Wie beweert dat zijn evenement een groot feest is, kan met een gerust hart deze Roemenen in huis halen. Bij het grote publiek werd hun “hit” ‘Mahalageasca’ vooral bekend dankzij de film Borat, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de groep meer in huis heeft dan een streepje filmmuziek laat vermoeden. Het optreden op Dour mocht daarvoor als een bevestiging tellen.

Mahala Raï Banda
Mahala Raï Banda
Het optreden werd ingezet met een opbouwende versie van ‘Mahalageasca’: een binnenkopper van formaat en niet meteen een goede graadmeter voor de echte bereidwilligheid van het publiek. Dat de groep de luisteraars in de ban kon houden met andere stukken als de opzwepende en opwindende traditional ‘Red Bula’ of de tearjerker ‘Morceau d’Amour’ was overtuigender. Dat het concert meer had dan emotie en ontlading, was te horen in het gros van de stukken die naar goede Mahala-gewoonte niet dreven op een enkele melodische lijn, maar uit verschillende thema’s bestonden die virtuoos en natuurlijk aan elkaar geregen werden. Rijk aan accenten, met een knap samenspel en in een perfecte sound (alles was perfect hoorbaar, van de accordeon over de koperblazers tot de viool) kregen de aanwezigen het beste van de Balkanmuziek te horen.

Toen het vocale ging overheersen en de muziek een reggae-vibe meegegeven werd, deemsterde de intrinsieke muzikaliteit wat weg om naar het einde (met onder andere een ‘Iag Bari’ uit het boek van de Fanfare Ciocărlia) terug te keren. Show en muziek brengen van een hoog niveau: het is niet iedereen gegeven. Zelfs niet iedere Balkanadept, zoals later zou blijken.

Van wie aangeschoven had voor de zegetocht van Neurosis twee dagen eerder, mocht verwacht worden dat die ook zou opdagen voor de passage van het Japanse Boris op de slotdag van het Dour festival. Helaas: in tegenstelling tot de Amerikanen, konden de Aziaten niet rekenen op een volle tent.

Meer dan hun collega’s van Neurosis staan de vier muzikanten van Boris bekend om het geweer al eens van schouder te verwisselen. Soms verschijnen ze in een eerder toegankelijke stoner-gedaante, terwijl ze zich op andere momenten hullen in ondoordringbare noise. Voor Dour kozen ze voor het eerste, zij het niet rechtlijnig, noch exclusief.

Het optreden van de groep viel uiteen in drie grote delen, waarbij het muzikale resultaat steeds interessanter werd. Waar het eerste deel songs bevatte die aangestuurd werden door riffs (waar een gemiddelde metalhead goedkeurend bij geknikt zou hebben) werd de muziek spannender toen ze overschakelden op zware gitaarakkoorden. Met meer details in het gitaargeluid, af en toe een spacy randje en effectloze zangstemmen werden de kwaliteiten van de muzikanten duidelijker om helemaal tot ontbolstering te komen in het afsluitende stuk, waarin de akkoorden kamerbreed door de tent mochten rollen en de kracht van het geluid optimaal haar werk mocht doen. Dit was Boris in sterke en indrukwekkende gedaante: nog niet zoals wanneer ze alle teugels loslaten, maar het gaf de bezoekers al een mooi idee van tot wat soort vernietigend moois deze klasseband in staat is.

Dat de CocoRosie-zusjes Sierra en Bianca Casady sinds ‘La Maison de Mon Rêve’ – hun debuut in 2004 – steeds meer van de speelse gekheid opgeschoven zijn in de richting van meer songgericht werk, zorgde er voor dat het publiek op Dour een fraai “liedjesprogramma” voorgeschoteld kreeg. De fans kunnen echter gerust zijn: helemaal normaal was het niet te noemen.

CocoRosie
CocoRosie
Begeleid door een vrouwelijke beatboxer, een pianist annex synthesizerspeler en met de dames zelf als zangeressen en op enkele blaasinstrumenten en gitaar was de podiumsetting minimaal, maar dat bracht de schakering in de muziek niet in gevaar. Daarvoor was het opzet te doordacht. Met Sierra in lang, maagdelijk wit en Bianca in wat uitdagender zwart gestoken, leken de twee de verpersoonlijking van het hemelse en het aardse. Dit onderscheid werd versterkt door de bekende vocale tegenstelling tussen de twee met Sierra als de getrainde operazangeres die loepzuiver boven en door de muziek zweefde versus haar zus die directer en nasaler klonk. Zo werd hun passage op Dour een concert dat zweefde tussen hekserij en betovering of tussen verleiding en zaligverklaring.

Echt kiezen moest het publiek niet doen, want geleidelijk aan groeiden de twee naar elkaar toe, zeker vanaf het ongegeneerd en onweerstaanbare kinderlijke ‘Japan’. In ‘Lemonade’ mocht de gekte even meer toeslaan in de instrumentale omkadering, maar ook toen bleef de groep opmerkelijk homogeen klinken. De combinatie van beatboxing en piano klonk alsof deze praktijk al jaren gangbaar is en viel zodoende op geen enkel moment negatief op. Met het uit hun rol kruipen van de zusjes nam de betovering van het optreden wel wat af, maar verdwenen deed die nooit. Het resultaat: een tent die stampvol stond bij het begin van het concert en dat ook bleef.

Na Balkanmuziek uit Roemenië was het naar het einde van de slotdag van het Dour 2011 tijd voor zigeunerklanken uit Duitsland. Bij een vorige passage in 2008 diende Shantel zijn optreden nog bij daglicht af te werken, maar drie jaar later had de organisatie hem in prime time geplaatst: van 23u tot middernacht in de Dance Hall.

Net als zijn collega’s van de Mahala Raï Banda trapte hij af met een versie van ‘Mahalageasca’. Na goed een kwartier zaten de zanger/gitarist en zijn 8-koppige band (met twee zangeressen) op maximumsnelheid, nog voor het half uur knalden ze ‘Disko Partizani’ door de speakers, meteen gevolgd door ‘Disko Boy’. Een wervelend begin dat de match nog voor het fluitsignaal dat de rust aankondigt als gespeeld en gewonnen deed lijken. Alleen kan niemand ongestraft zijn kruid verschieten met nog een half optreden voor de boeg en ook Shantel kreeg de rekening gepresenteerd.

Alsof hij het einde diende te halen met een beperkt aantal nummers, werd elk stuk nodeloos uitgerekt tot de veerkracht er uit verdwenen was. Te pas en te onpas werden nummers onderbroken om het publiek tot (nog) luider schreeuwen aan te zetten: de volksmenner haalde al snel de bovenhand op de muzikant en de show op het concert. Bovendien werd het spel niet helemaal eerlijk gespeeld toen Shantels gitaarakkoorden mooi in het geluid aanwezig bleven, hoewel de man zelf zijn hand even rust gunde. Qua sfeer en ambiance was zijn verschijning op Dour een herhaling van zijn zegetocht van enkele jaren geleden. Wie echter tussen het dansen door ook even luisterde hoorde een platgetraind spektakel. Iets waar zelfs de afsluiter ‘Citizen of Planet Paprika’ niets aan kon veranderen.

Het kan en kon niet altijd even goed raak zijn op het Dour 2011. Daarmee is het festival geen uitzondering in de lange reeks van min of meer muzikale festiviteiten die de Belgische zomer rijk is. Maar met op een paar vierkante decameters ruimte en in een tijdbestek van enkele uren Boris, CocoRosie, Shantel en Public Enemy was Dour wel opnieuw het breedst geprogrammeerde volksfeest dat België kent. Waar bovendien bij momenten nog ferme muzikale momenten te beleven waren ook.

Tekst: Manu Styleman, Koen Van Meel

Meer over Dour festival 2011


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.