Bezoeker: “Ce sont de bon broodjes?” Medewerker (met zwaar Borinage-steenkoolaccent): “Yes”. Polyglot zijn helpt om als bezoeker in Dour op de been te blijven.

Ook muzikale meertaligheid is wenselijk, tenzij voor de fans van hiphop, reggae, hardcore & punk, dubstep en drum’n’bass die hun vaste themadagen en/of –podia toebedeeld kregen. Voor de fans van het andere gitaar- en elektronicawerk was het als vanouds vier dagen zwerven tussen zes podia met tweehonderd concerten en dj-sets.

(foto: Mathieu Drouet)
(foto: Mathieu Drouet)

Dour heeft de reputatie een festival van ontdekkingen te zijn. Wanneer deze eens wat minder uitvallen, kan de verantwoordelijkheid daarvoor zowel bij de programmatoren liggen, als bij de bezoeker die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats belandt. Toch viel bij deze editie op dat podia als de Clubcircuit Marquee en La Petite Maison Dans la Prairie (doorgaans de vrijhavens voor het betere luisterwerk en een breed publiek) dit jaar minder boeiend waren en niet van het niveau van de afgelopen edities. Een verminderde inbreng van de programmatoren van de zalen van het Clubcircuit? In elk geval een spijtige zaak en bovendien extra jammer dat een dergelijke know how niet meer te gelde gemaakt wordt.

Een steeds terugkerend zwak punt bij het festival is de bij momenten tegenvallende geluidskwaliteit. Dit jaar waren het voornamelijk de artiesten van de Club Circuit Marquee die de rekening voorgeschoteld kregen, hoewel gezegd moet worden dat er ook daar waren die trots rechtop konden blijven staan. Ook het hoofdpodium (The Last Arena) deelde in de spreekwoordelijke klappen, niet in het minst door het verdwijnen van de extra speakertorens halverwege het terrein, waardoor de klank van de optredende artiesten bij een stevige windvlaag als eens durfde te blowen in the wind.

En wat met dat andere bekende Dour-euvel, de netheid van het terrein? Het valt niet te ontkennen dat de festivalorganisatie daarvoor al jaren aardig wat inspanningen doet. De afgelopen jaren was dan ook vast te stellen dat het organisatorische niveau en de vuilnisbeltcultuur zich omgekeerd evenredig bewogen. Deze trend werd voor 2010 aangehouden, met als gevolg een opmerkelijk proper terrein. De combinatie van verzamelacties voor lege bekers en flesjes en de opkuisploegen (actief buiten en binnen de festivaluren) deed kleine wonderen: exit rommel, exit lijklucht en een heel relaxte sfeer op het terrein zonder dat de unieke, vrijgevochten sfeer van Dour verloren ging.

(foto: Bertrand Degove)
(foto: Bertrand Degove)

Met 125 000 bezoekers was het festival voor het eerst sinds jaren niet uitverkocht. Een echte reden tot ongerustheid hoeft dit niet te zijn, want de bezettingsgraad van het terrein bleef meer dan aanzienlijk. Bovendien liggen de jaren dat Dour het enige grote, breed opgezette popfestival in Wallonië was al enkele jaren in het verleden. Laat dit een reden zijn om van Dour het festival van de ontdekkingen te houden: dan heeft het een eigen, unieke plaats in het Belgische festivallandschap. Iets waar Vlaanderen met de glimlach jaloers op mag zijn.

Een lijst van festivalhoogtepunten is voor Dour steeds een gevaarlijke zaak, want onderhevig aan veel parameters: of en hoe lang een artiest gehoord wordt, in welke omstandigheden (akoestiek en staat van de luisteraar) en op welk moment in de set een bezoeker binnenvalt. Het ruime aanbod aan artiesten en vooral stijlen maakt een algemeen overzicht quasi onmogelijk. Daarom een kleine selectie van optredens die om positieve en muzikale redenen bleven hangen.

De eerste dag kon het publiek van Dour grofweg in twee groepen verdeeld worden: bezoekers met en bezoekers zonder Faith No More T-shirt. Dat de groep van Mike Patton na haar reünie en haar passage op Pukkelpop ook Dour zou aandoen, lag voor de hand. Pattons tourbuschauffeur rijdt midden juli namelijk uit gewoonte naar de Borinage. De afgelopen jaren stond de zanger immers al op het festival met Tomahawk, Peeping Tom en drie maal met Fantômas. Vooral met de apocalyptische passages van die laatste band werd duidelijk dat Patton het best functioneert in het duister of bij valavond en dat was dit jaar niet anders. Het duurde immers even voor de machinerie van de groep echt onder stoom kwam, maar na goed een half uur was ‘Surpise! You’re Dead!’ het signaal om het pedaal definitief in te duwen. De carrousel van hele en halve hits trok zich op gang. Van de luttele covers kreeg ‘Easy’ van de Commodores uiteraard een respectvollere behandeling dan ‘Ben’ van Michael Jackson en ‘Midlife Crisis’ werd in twee stukken gekapt voor een uitstapje naar Stevie Wonders ‘You Can Feel it All Over’.

Faith No More
Faith No More

Mike Patton bleef negentig minuten lang the man of the hour met een vocaal apparaat dat door de jaren heen nog niets aan intensiteit heeft ingeboet: zingen in alle registers, dreigen, reutelen, brullen en natuurlijk de demonische lach van ‘Land of Sunshine’. Dat hij over een meer dan overtuigende dosis showbizzkwaliteiten beschikt is ook geen geheim en deze kant speelde hij in Dour meermaals uit: afgevend op de dance-cultuur of met een erg jonge bezoeker op de schoot die meezingen niet echt ziet zitten. Even sputterde de motor, toen hij een jonge dame die zijn aandacht wist te trekken begroette met een “First I’m going to fuck your mom and the tell her her daughter is being a slut at a rock concert.” Pattons korte aarzeling voor het uitspuwen van zijn one-liner deed vermoeden dat hij liever met iets snedigers gekomen was, maar wie zo’n set neerlegt als Patton en zijn kornuiten op Dour, mag een moment van inspiratiegebrek vergeven worden.

Enkele uren voordien was Get Well Soon (de band rond Constantin Gropper) een van die groepen die tegen de installatie in de Club Circuit Marquee mocht vechten. Een falende monitormix voor op het podium en feedback voor de luisteraars in de tent konden niet verbergen welke intrinsieke klasse dit gezelschap meedraagt. De band kon overweg met het grootse en het intieme en paarde daarbij de donkere romantiek van Nick Cave aan de zinderende opbouw van Radiohead. Dynamische contrasten werden ondanks de moeilijke omstandigheden niet uit de weg gegaan: van op veilig spelen was geen sprake. De goed uitgebouwde bezetting met muzikanten die af en toe naar trompet, viool, vibrafoon, elektronische marimba of theateraal cimbaalgebruik grepen, zorgde daarbij voor een knappe klankwereld waarin zelfs een passage van Underworlds ‘Born Slippy’ ingewerkt geraakte.

Wax Tailor
Wax Tailor
Bijna even rijk was de bezetting bij de Franse dj en producer Wax Tailor die na Couleur Café met zijn live hiphop nu ook een tent van Dour aandeed. Wax Tailor verhoudt zich tot DJ Shadow als de live drum’n’bass van London Electricity tot die van Reprazent, met dit verschil dat Tailor (Jean-Christophe Le Saoût) minder de ambitie heeft om zijn grotere voorganger te kopiëren. Het klonk allemaal niet zo fris en uitgewerkt als DJ Shadow, maar met dwarsfluit (live gespeeld waarvoor anderen doorgaans de catalogus van Blue Note plunderen), cello, een reeks vocalisten en knappe visuals wist de 35-jarige producer wel een knappe filmische trip ineen te boksen. De stukken met zangeres Charlotte Savary kregen een luxueus loungerandje, terwijl rapper Mattic meer op de adrenaline speelde, maar zich daarbij in het begin vastreed in de cliché hiphoproutines. Gewaagd was de sound nooit te noemen, maar voor een break of het voor een strofe even omgooien van de muzikale omkadering zat Wax Tailor niet verlegen. Bovendien hield de afwisseling van down- en midtemponummers het optreden goed draaiend, met als absolute crowd pleasers ‘Que Sera’ en het  aanstekelijke ‘Say Yes’ met de mc’s van A State of Mind (ASM). Voor het ontdekken van dit soort onschuldig Frans hiphopentertainment blijft Dour een goede locatie, zie ook de passage van Hocus Pocus enige jaren geleden.

Op de Dour-affiche stonden dit jaar enkele bands die in meerdere of mindere mate hun over de tong gaan te danken hadden aan extra-muzikale kenmerken. Het markantste voorbeeld daarvan was het in cartooneske monsterpakken (meer boven dan onder de gordel) gestoken Gwar dat met de hulp van Hitler, Jezus, Osama Bin Laden, de duivel zelf en een arsenaal kunstpenissen het publiek van Dour besprenkelde met stralen rode vloeistof. Ook Monotonix speelde een eigen wedstrijd waarbij gitarist, zanger en drummer (minimalistisch gekleed in een onderbroek) alleen hun bisnummer op het podium brachten. De rest van het programma werd afgewerkt boven, op en tussen het publiek of in de stelling van de dranktent.

Waar deze bands met respectievelijk belegen metal en holbewoner-rammelrock in de categorie “moet ze eens gezien hebben” thuishoren, mag het Britse Chrome Hoof iets hoger aangeslagen worden. Met instrumentalisten in glitterpijen en de iets schaarser geklede zangeres Lola Olafisoye trok de groep zoals steeds resoluut de kaart van het theatrale. In tegenstelling tot de eerder genoemde collega’s gebeurde dit echter zonder de  muzikaliteit op te offeren. De metronomische precisie van stevig doorrollende songs als ‘Mental Peptides’ en ‘Tonyte’ stond als een huis en de complexe muziek werd minutieus uitgevoerd, inclusief de weerbarstige ritmes. De symfonische ambities van de groep kwamen door het falende geluid minder uit de verf, waardoor de groep soms verzoop in haar eigen geluid. Het was echter des te opmerkelijker dat Olafisoye in deze akoestisch weinig benijdenswaardige situatie overeind bleef als opperpriesteres van de funk-metal-symfosekte, toch zeker voor de luisteraars die vertrouwd waren met het repertoire van de band. Om met de groep kennis te maken was de Club Circuit Marquee helaas niet het geschikte terrein.

Dat desondanks die marquee niet noodzakelijkerwijs moest klinken als een leeggelopen hangar bewees het Luikse My Little Cheap Dictaphone, in de pers op papier geliefder als MLCD. Na een clubtour waarop ze in uitgebreide bezetting een live-versie brachten van hun laatste, enthousiast ontvangen album ‘The Tragic Tale of a Genius’, was het bang afwachten wat over ging blijven van de rijke grandeur van de plaat. Versterkt met een strijkkwartet, Hitchcockiaanse beelden en met de hele band strak in het pak (zelfs de roadie van dienst was voorzien van jasje en dasje) werd snel duidelijk dat MLCD staat waar menige bekendere band niet zal geraken. De catchy nummers van ‘The Tragic Tale of a Genius’ bezweken niet onder hun eigen gewicht. De luxe van de popsongs van de plaat bleef intact, zonder dat ze tot pompeuze proporties werd opgeblazen. Zanger Redboy had het materiaal perfect in de vingers en was qua intonatie en timing op geen foutje te betrappen. Het optreden van MLCD werd dan ook een toonbeeld van gaafheid en klasse, een triomftocht op een terrein dat niet vanzelfsprekend was voor dit soort finesse.

Gewenning kan dodelijk zijn voor de appreciatie. Met een vijfde passage op Dour kon Das Pop bezwaarlijk een verrassende verschijning genoemd worden. Een reden te meer om als bezoeker naar een andere tent te verhuizen. Wie echter toch voor het podium stond (al dan niet per ongeluk) kreeg echter een groep en een Bent Van Looy te zien die er meer dan zin in hadden en daar geen geheim van maakten. De energieke Van Looy (inclusief zijn ongegeneerde, sympathieke Frans dat de gemiddelde leerling van het derde middelbaar op een herexamen komt te staan) was met geen song te beteugelen en liet zien dat niet elke spring-in’t-veld noodzakelijk een Bart Kaëll moet zijn. Nummers als ‘You’ en ‘Girl be a Man’ werden in een perfect gestroomlijnde, erg Brits aanvoelende poprockshow quasi achteloos uit de mouw geschud. ‘Never Get Enough’ mocht in twee groepen door het publiek (door Van Looy gescheiden door de prachtfrase ‘Il y a un schisme ici’ – er sprong hem waarschijnlijk niets gezochter te binnen) meegebulderd worden. Het sterkst klonk Das Pop bij de nummers waarbij Van Looy achter de piano kroop. Een hoogtepunt daarbij was het voorlopig alleen in illegale YouTube opnames beschikbare ‘A Kiss is Not a Crime’: een toonbeeld van klassieke songwriting met voldoende zijstapjes om het nummer spannend te houden en gecontroleerd genoeg om radiovriendelijk te zijn.

Net zo min verrassend, maar even effectief als Das Pop klonken de Crown City Rockers, een live hiphopgroep rond mc Raashan Ahmad. Met live keyboards, drums, bas en sampler is er voor de band niet te ontsnappen aan een vergelijking met The Roots. Daarbij klonken de Crown City Rockers als een pocketversie van hun bekendere geestesgenoten: niet zo groots en indrukwekkend wanneer The Roots in topvorm zijn, maar wel stukken scherper dan wanneer diezelfde grootheden weer eens te sterk aan de sigaret gelurkt hebben, zichzelf volleerde jazzmuzikanten wanen en eindeloos vervelende solo’s beginnen spelen. Wie nu dacht even te ontsnappen aan de hersendodende hiphopcliché’s was er aan de voor de moeite: er moest weer heel wat noise gemaakt worden, maar bij de Crown City Rockers werd het mooi ingepast in het geheel. De muziek bleef centraal staan met soepel lopende grooves, een stevige dosis soul en vinnige breaks. Ook de solistische ruimte werd mooi in het geheel ingebed, waarbij vooral de mpc-sampler episode van Woodstock en het duo tussen de kleine trom van Max MacVeety en mc Raashan Ahmad (inclusief ingestudeerde bewegingen die een goed getimede show verraadden) wisten te boeien.

Shining
Shining

“Are you ready for some more jazz?” bulderde Shining frontman Jørgen Munkeby goed halverwege de set van zijn groep. Waarschijnlijk een wat vreemde vraag voor toevallige passanten, maar best begrijpelijk voor wie het grillige parcours van het Noorse Shining wat kent. Wat ooit begon als een overtuigend akoestisch jazzcombo is jaren later geëvolueerd naar een wild om zich heen trappende metalmachine: niet melodisch, noch symfonisch of jazzy, maar stevig beukend decibelvoer waarin een saxofonist als Peter Brötzmann zich met alle plezier in zou gooien. Keyboards cirkelen boven de dreunende gitaren uit en pompen het gitaargeweld verder op. Gitarist en brulboei Munkeby greep af en toe naar zijn sax, maar gebruikte die niet zozeer een solo-instrument, wel als een aandikkende laag voor de riffs, waarbij het geluid van het vervormde blaasinstrument en de gitaren goed mengden. Het resultaat was een denderende sound die brutaliteit en vernuft verenigde in een splijtend geheel. Hoekige riffs en complexe ritmische figuren rolden door de tent en walsen over alles wat ze op hun weg tegen komen. Hier was geen plaats voor solistisch gewriemel van x-aantal noten per seconde: de impact van de groep stond centraal en die was maximaal, een resultaat dat de band enkele maanden geleden in de Balzaal van Vooruit niet scoorde. Met het slepende ‘21st Century Schizoid Man’ kwam de streep van auditieve plundertocht van Shining aan haar einde en kon het opmeten van de schade beginnen.

Meer over Dour Festival 2010


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.