Elke nieuwe uitgave van het Engelse label Opera Rara is een eentje om naar uit te kijken en om meer dan een reden: de opzet is telkens weer om vergeten werken uit de bel canto periode (het Italiaanse operarepertoire van ruwweg 1800 tot 1840) te herwaarderen en dat gebeurt doorgaans in knappe, stijlbewuste uitvoeringen, met overtuigende solisten en een overvloed aan informatie over de opera in een grafisch prachtig vormgegeven cd-boekje. Dat is niet anders met deze 'La Straniera', Bellinis drama uit 1829, over een ingewikkelde intrige rond de koningin van het twaalfde-eeuwse Frankrijk die incognito in Bretagne aankomt (van daar 'La Straniera' of 'De Vreemdelinge') en daar het hoofd van graaf Arturo op hol doet slaan.
David Parry is absoluut geen onbekende met het bel canto repertoire en verzorgde bij Opera Rara al meer dan een dozijn uitvoeringen van vergeten negentiende-eeuwse werken. Deze 'La Straniera' voelt dan ook vanaf de eerste tot de laatste noot als onversneden Bellini aan, met zijn Mozartiaanse elegantie in aria's en solistische momenten en een wilde dramatiek op scenische passages.
Bellini schreef theatraal en de London Philharmonic doet zijn best om Bellinis scheefschepping in elke scène geloofwaardig neer te zetten. En dat is iets waarvoor de opera zelf stof genoeg aanreikt, van de nachtelijke feestscène waarmee het werk opent tot de confrontatie tussen Valdeburgo, Alaide en Arturo aan het eind van de eerste akte, temidden van een oorverdovend nachtelijk onweer.
Stijlbesef – deze muziek is een genre op zich - in versieringen en recitatieven kenmerkt de uitvoeringen van de zes solisten, die doorgaans erg goed verstaanbaar zijn en een natuurlijk spreekritme in hun recitatieven houden. Valdeburgo (Mark Stone) en Alaide (Patrizia Ciofi) bezitten beiden heerlijk zachte, fijnbesnaarde bel canto stemmen die elke nuance en elke karaktertrek van deze muziek probleemloos weer geven. Vooral Ciofis loepzuivere, heldere hoogte kon ons erg bekoren. Het duet 'Ah!, non partir' uit de eerste akte is een muzikaal hoogtepunt van de opera maar ook van de uitvoering, met een orkest dat zijn geïnspireerde begeleiding duidelijk op beide zangers ent. Dario Schmunck (Arturo) bezit een krachtige tenorstem die nog niet geforceerd klinkt maar wel moeiteloos het hele orkest kan bedwingen hoewel hij bijvoorbeeld in het duet 'E sgombro il loco' ook charmant en teder kan overkomen. Ook de kleinere rollen stellen niet teleur met slanke, verstaanbare uitvoeringen. Operakoren zijn een delicaat onderwerp want al te vaak zorgen ze voor louter klankvolume en weinig meer. Wat een plezier is het dan ook om het Geoffrey Mitchell koor te horen zingen, met zijn fijngevoelige, egale en malse samenklank. Bellini schreef een uitgebreide koorpartij, waarbij hij ook meesterlijk de hoofdrollen en het koor met elkaar in dialoog laat gaan.
In 'La Straniera' liet Bellini de barokke stijl die hij van Rossini overgeërfd had achter zich en spitst hij zich toe op een meer directe, slankere melodische stijl, die directer aanslaat, meer nadruk legt op dramatiek en minder op virtuositeit. Daarmee sloeg hij een weg in die tot zijn grote opera's als 'La Sonnambula' of 'Norma' van enkele jaren later zou leiden. Dat maakt van de opera een belangrijk hoofdstuk in Bellinis oeuvre en dankzij de kwaliteiten van de uitvoering kunnen we deze 'La Straniera' dan ook warm aanraden aan wie de diepgang en rijkdom van het Italiaanse repertoire wil ontdekken.
Meer over Vincenzo Bellini
Verder bij Kwadratuur
Interessante links