Londens befaamde Wigmore Hall geldt als een van de beste kleinschalige concertzalen ter wereld. Wat oorspronkelijk een showroom was voor de Bechstein pianofabriek, werd tijdens de eerste wereldoorlog in beslag genomen (als vijandelijk bezit!) en vernoemd naar de Londense straat waarin de concertzaal lag. Het is ondertussen de locatie van meer dan 400 concerten per jaar en heeft haar eigen platenlabel, Wigmore Hall Live, waarbij live-concertprogramma’s direct op cd gezet worden. Wigmore Hall is voornamelijk een kamermuziekzaal en dus uitermate gepast voor een countertenorrecital met in de hoofdrol de jonge Engelse zanger Iestyn Davies, die zich laat begeleiden voor het Ensemble Guadagni. Davies koos een programma met muziek die twee eeuwen Engelse barok omspant, van Henry Purcell tot George Frideric Handel.
Wat een programma met enkel elegieën van John Blow en Purcell moest worden, werd uiteindelijk te pessimistisch bevonden maar uit die oorspronkelijke keuze bleven enkele begrafenisliederen over zoals Purcells ‘Gentle Shepherds’, ‘What a Sad Fate is mine’ en John Blows ‘As on his Deathbed gasping Strephon lay’. Voor het hoofdwerk viel de keuze op Handels ‘Nine German Aria’s’, Duitstalige aria’s uit Handels Engelse periode die de grens tussen barokke opera en kamermuziek bewandelen.
Het recital werd geopend met Dieterich Buxtehudes ‘Jubilate Domino’. Naar Buxtehude’s integere muziek luisteren is altijd plezierig. De Noord-Duitse componist die een grote inspiratie was voor Johann Sebastian Bach schreef zijn ‘Jubilate Domino’ BuxWV64 op een van de meer optimistische teksten uit de Latijnse liturgie maar zijn zetting voor zang en continuobegeleiding van theorbe, orgel en viola de gamba klinkt kleinschalig genoeg. Buxtehude speelt vaardig met de zachte sonoriteit van Davies’ stem en de drie instrumenten maar staat een tamelijk virtuoze viola da gambapartij in de middelste sectie niet in de weg.
Iestyn Davies staat centraal op deze opname: dit is zijn recital en de stukken vormen een coherent concertprogramma maar zijn net zo goed gekozen om zijn vocale kwaliteiten in de verf te zetten. Zijn lenige manier van zingen is een kwaliteit die relatief zeldzaam is bij altussen: noten aan beide uiteinden van zijn tessituur blijven zachtaardig klinken, zonder de gespannenheid die de topnoten van een countertenor wel eens wil kenmerken. Een afwezigheid van hoorbare technische beperkingen laat Davies toe zich volledig op de muziek te concentreren. Hij bezit bijvoorbeeld de gave om de versieringen bij Purcell en Handel natuurlijk te brengen, zonder opzichtig vertoon zodat zulke versieringen onlosmakelijk deel gaan uitmaken van de muziek waarin ze passen.
Purcells elegie ‘Gentle Shepherds, you that know’ werd voor sopraan geschreven en dus naar beneden getransponeerd voor dit recital. Een tweede zangstem aan het slot werd overgenomen door de viola da gamba maar het resultaat is er niet minder door. De chromatische baslijn, die kenmerkend barokke manier om lamenti te componeren doet denken aan een zelfde klagende bas in de aria ‘When I am laid in earth’ uit Purcells eigen ‘Dido and Aeneas’. Handels muziek klinkt ook verrassend innig, al zijn echo’s uit zijn opera’s nooit ver weg. Dit is echter kamermuziek die wonderwel vaart bij een begeleiding die drijft op enkel viool en drie continuo-instrumenten. Violist Matthew Truscott speelt telkens opnieuw een boeiende tegenstem in de aria’s. Hij komt geen vioolconcerto uitvoeren maar windt zich soepel en elegant rond de zanglijnen heen. Hoeveel armer had deze muziek geklonken met een mindere violist in dezelfde positie?
De zuivere akoestiek van deze concertzaal en Davies’ verfijnde manier van zingen spannen samen om van dit recital een unieke en prachtige ervaring te maken. Davies stelt een programma met bescheiden werken voor maar dat doet geen afbreuk aan de zin voor muziek en musiceren die hij en het ensemble Guadagni aan de dag leggen.