Het is even oppassen met de titel 'De Spaanse Cantate in Zuid-Amerika'. Anders dan die laat vermoeden, staan op deze cd geen werken die geschreven werden in het veroverde Amerika, maar wel muziek die gevonden werd in de archieven van de kathedraal van Guatemala. De vier korte, Spaanse cantates en het klavecimbelwerk zijn van de hand van componisten die – in tegenstelling tot hun muziek – nooit een stap buiten Europa gezet hebben. Ze vormen echter wel een muzikale stamboom van drie componisten die in mekaars verlengde liggen als leraar-leerling: Bruna was de leermeester van de Torres en de Torres die van de Nebra.

Vooral bij de cantates van de jongste twee valt op hoe charmant en soepel de muziek klinkt. Van grote vernieuwingsdrang getuigt de muziek niet meteen, maar gelukkig gaat het hier ook niet zomaar om dunne doorslagjes van grote meesters. Daarvoor zijn de Nebra en de Torres melodisch en ritmisch te geïnspireerd, zonder meteen opvallend uit de hoek te komen. In hun cantates staat het zangerige en het melodische boven grote harmonische of melodische verrassingen, complexe polyfonie of dramatiek. Bovendien wordt met enkele strijkers, hobo en continuo de instrumentale omlijsting beperkt gehouden, wat de kansen op expressieve kleuren minimaliseert. Toch slaagt vooral de Torres er in om met deze beperkte middelen wat toonschildering boven te halen, zoals de melodie die in het openingsdeel van 'Vuela Abejuela' ('Vlieg, Kleine Bij') omhoog kringelt. Overwegend blijft de muziek echter datgene waarop de tekst gezongen wordt, zonder al te veel verborgen betekenissen. Deze eerder zinnelijk dan intellectueel gerichte manier van werken lijkt, gelet op de teksten van de religieuze cantates, een vanzelfsprekende keuze: ook hier geen religieuze dramatiek, maar herkenbare beelden als herders, bijen en honing – godsdienst op mensenmaat. Alleen in het klavecimbelwerk 'Obra de Segundo Tono' (door dirigent/klavecimbelspeler Banzo toegeschreven aan Bruna) is er wat meer ruimte voor het polyfoon verwerken en het ritmisch variëren van thema's. Echte Bach-allures krijgt ook dit stuk echter niet, aangezien de ontwikkelingen nooit echt lang doortrekken en er vaak teruggegrepen wordt naar duidelijke sequensen.

Dat deze muziek vooral zal scoren door charme en spontaniteit, dat hebben contratenor Carlos Mena, Al Ayre Español en dirigent Eduardo López Banzo goed begrepen. Mena's stem is uiterst licht en wendbaar en zijn beheersing leent zich goed voor dit melodische repertoire. In de da capo-aria's geeft hij zich bij het herhalen van het begindeel niet over aan grootse virtuoze versieringen, maar laat hij de muzikale compositie centraal staan. De instrumentalisten van Al Ayre Español volgen eveneens deze lijn. Met een uiterst verzorgde frasering en kleine fluctuaties in tempo en dynamiek presenteren ze de composities op een licht sprankelende wijze, zelfs als die evengoed strak rechtdoor gespeeld zouden kunnen worden. Wanneer de muziek een danskarakter krijgt aangemeten, is dit nooit opzwepend, maar blijft elegantie overheersen, ook op de momenten dat de gitaar iets duidelijker doorkomt en de muziek (met wat verbeelding) laat voelen waar later de flamenco vandaan zou kunnen komen. En zo laten Mena en Al Ayre Español zich steevast horen als betrouwbare dienaars van de partituur.

Meer over V/C


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.