Wat kan anno 2014 nog de betekenis zijn van hoofse, middeleeuwse liefdesgedichten voor mensen die opgegroeid zijn met Playboy en de PinUp Club? Het kan haast niet anders of die poëzie moet als een anachronisme klinken. Toch is het opvallend hoe pakkend het resultaat is wanneer het Ensemble Céladon en haar leider Paulin Bündgen zich er aan zetten.
Negen gedichten in de langue d’Oc, van evenveel troubadours uit de twaalfde eeuw, zijn hier te horen op het tempo van het leven van die periode. Bündgen en zijn collega’s nemen alle tijd en kiezen voor een sobere, maar alles behalve lege omkadering. Met fiddle, rebab (een viool uit met Midden-Oosten die rechtop geplaatst wordt tijdens het spelen), luit, blokfluit, gemshoorn en percussie rond de vocalisten, wordt de luisteraar getransporteerd naar de middeleeuwen: niet die van de grote oorlogen en het brute geweld, maar van (al dan niet bevredigd) amoureus verlangen.
Centraal in de negen stukken staan de glasheldere en trefzeker stemmen van ensembleleider Bündgen en Clara Coutouly die de muziek een puurheid meegeven die even verleidelijk als kuis klinkt. De melodieën, soms origineel, soms door de muzikanten zelf bij de tekst samengesteld, worden hierdoor extra catchy, hoewel ze zelden klassiek van vormgeving zijn. Sommige meanderen vrij als in het gregoriaans, waarbij de tekstprosodie de tred bepaalt, terwijl in andere stukken een duidelijkere metriek, soms zelfs met een bescheiden danskarakter, aanwezig is. In de eerste gedaante wordt de stem gedragen door aangehouden, drone-achtige strijkerklanken, terwijl in de meer beweeglijke liederen de percussie de tred bepaalt.
Hoe dan ook blijft de omlijsting vederlicht, zelfs wanneer de twee concepten in ‘Rassa Tan Creis’ elkaar continu afwisselen. Opvallend en extra boeiend daarbij is dat de dansachtige instrumentale tussenspelen, telkens anders van opzet en arrangement, in een asymmetrische maatsoort gespeeld worden.
Het is niet het enige moment dat de cd het “historische” overstijgt. Van de eerste tot de laatste track is immers te horen dat er muziek gemaakt mag worden: in ‘Lo Vers Comens’ worden de verschillende lagen van de instrumentale begeleiding op elkaar gestapeld, terwijl in het mysterieuze en uiterst fragiele ‘A Chantar m’er’ de instrumenten geleidelijk aan meer gaan reageren op de gezongen melodie.
Het emotionele hoogtepunt van de cd is ‘S’Anc Fui Bela ni Prezada’ waarin een eenzame stem aanvankelijk alleen wordt bijgestaan door klokachtige geluiden en de luisteraar zonder enige bedenking de kant zal kiezen van de vrouw die haar (naar eigen zeggen) kwaadaardige echtgenoot bedriegt.
In de laatste stukken mag het allemaal wat energieker. De verspringende accenten van de handtrom in ‘Can l’Erba Fresch’ brengen de wereld van het Midden-Oosten even dichterbij en ook ‘Cel Que no Volh Auzir Chanssos’ en de oosterse dans ‘Tan m’Ablis’ worden door de percussie van een extra drive voorzien. Van echt doorpompen is geen sprake: finesse en galanterie blijven de boventoon voeren, maar zonder dat de muziek ook maar ergens flauw of kunstmatig maniëristisch wordt. Dat diezelfde kwaliteiten even overtuigend aanwezig zijn in de meer introspectieve stukken maakt van ‘Nuits Occitanes’ een cd die al evenzeer ontroert en betovert als charmeert.