Vreemdgaan is in de wereld van de hedendaagse muziek geen uitzondering. De manier waarop muzikanten elkaar treffen in groepen als Besides, ZWERM, Nadar, I Love Sarah en zelfs ChampdAction, maakt van die scène een wirwar waarbij zelfs het integrale projectamalgaam van Mauro verbleekt, zeker wanneer enkelingen zich dan nog eens afsplitsen en in kleine formaties beginnen te opereren.
Dat is exact wat gitarist Toon Callier en percussionist Jeroen Stevens gedaan hebben als Fritzi und Heidel. De gelijknamige cd die onlangs verscheen is de eerste release van het tweetal en laat een gevarieerde, maar soms ook wat onevenwichtige verzameling stukken horen. Het is echter nog maar de vraag of het anders kan met zo’n specifieke bezetting.
Het leuke is in elk geval dat ‘Fritzi und Heidel’ muziek laat horen voor heel verschillende groepen luisteraars. Diegenen die het meer hebben voor het eerder cerebraal-technische geluid, komen bijvoorbeeld aan hun trekken in de ‘Catchaiku’s’ van Larry Polanski, waar in canonachtige structuren losse noten aan betekenis winnen omdat ze geleidelijk aan meer en meer in melodieverband te horen zijn.
Even beredeneerd klinkt ‘Kargi’ van Tom Riley waarvoor Callier en Stevens de hulp krijgen van cellist Sam Faes. Na een parallelle start drijven de muzikanten door het gebruik van verschillende tempi steeds verder uit elkaar. Naast deze evolutie valt er ook beweging in het herhaalde materiaal te bespeuren, waardoor de luisteraar al snel het noorden kwijtgeraakt. Wanneer de drie systematisch het hogere of net het lagere register opzoeken ontstaan er echter ook duidelijke klankvelden, waardoor het stuk veel minder technisch gaat klinken dan het opzet kan laten vermoeden.
In andere werken knipoogt het duo, van discreet tot heel vet, naar de niet-klassieke muziekwereld. Dit gebeurt het duidelijkst in ‘Logic Rock’ van Matthew Shlomowitz. In de traditie van Ruins en Naked City versnijdt die flarden rockclichés die hij echter niet zomaar willekeurig herhaalt en combineert, maar ook laat variëren in lengte en tempo, waardoor de muziek de nodige ontwikkeling meekrijgt.
Met ‘L’Ile Sonnante’ van Hugues Dufour en ‘When Pearl Dozes’ van Colin Crichton belandt de groep dan in de klankwereld van de soundscapes. Waar de Franse spectralist met elektronica, gitaar, cimbalen en klok- en beleffecten een boeddhistische, rituele sfeer creëert, is die bij Crichton uitgesproken dromerig. Ook hij doet de uitvoerders naar elektronica grijpen, maar opteert daarbij voor een laag van grain wisselend gekraak waar de gitaar sporen van songharmonieën door stuurt.
Het minst gemakkelijk muzikaal te plaatsen zijn de twee suites. Daarvan klinkt ‘Mundus Canis’ van George Crumb veruit het meest overtuigend. In vijf stukjes van elk slechts enkele minuten benut de Amerikaanse nestor mooi de verschillende mogelijkheden van het duo, waarbij vooral de gitaarpartij gedetailleerd uitgewerkt is. Door de duidelijke, hoewel niet evident “klassieke” lijn in de muziek, houdt Crumb alles fris en compact, waarbij hij het duo afwisselend speels, bedachtzaam of ongemakkelijk spannend laat klinken. In het afsluitende ‘Yoda’ mag de muziek zelfs van links naar rechts springen, maar ook dan weet Crumb het geheel zinvol te houden, wat van deze miniatuurtjes een even bizar als muzikaal hoogtepunt van de cd maakt.
Ook Elko Blijweert en Tim Van der Poel hebben voor hun ‘la roue’ in deze lijn gewerkt, maar hier mist het resultaat toch de cohesie, de afwerking en vooral de consistentie van Crumb. Zo is zeker niet alles op ‘Fritzi und Heidel’ even sterk of boeiend, maar de verschillende invalshoeken die Stevens en Callier gebruiken, zorgen in elk geval wel voor ruim voldoende schakeringen in het geluid. En zo is ‘Fritzi und Heidel’ toch meer dan een “interessant”, bizar plaatje.