Het (Duitstalige) lied was bij Richard Strauss (1864-1949), net als bij ontelbare andere romantische componisten een levenslange bezigheid, van een eerste collectie jeugdliederen uit 1870 tot de ‘Vier Letzte Lieder’ die pas postuum uitgegeven werden. De meeste van Strauss' meer dan hondervijftig liederen werden van een orkestbegeleiding voorzien, soms pas jaren nadat de oorspronkelijke versie voor stem en piano uitgebracht was. Sommige liederen lijken op operascènes in het klein maar vaker zijn het intieme miniatuurtjes. De briljante orkestratie kan vaak niet verhullen dat de meeste van Strauss’ orkestliederen oorspronkelijk voor piano geschreven werden, zodat de begeleiding pas later naar voltallig symfonische bezetting open getrokken werd. Voor zijn teksten kon Richard Strauss beroep doen op een kleine twee eeuwen Duitstalige dichtkunst en hij zette dan ook teksten van zulke diverse personen als de vroegromantische dichter Clemens Brentano of de symbolistische twintigste-eeuwse dichter Richard Dehmel op muziek.
De Duitse sopraan Diana Damrau maakte een selectie uit Strauss’ omvangrijke oeuvre en koos liederen met een archetypisch romantische thematiek, liederen die over liefde gaan, over de natuur en het buitenleven. Klassiekers uit Strauss’ liedrepertoire, zoals ‘Ich wollt ein Sträusslein binden’, ‘Waldseligkeid’ of ‘Morgen!’ ontbreken niet maar Damrau koos ook minder gekend werk uit. Het ‘Lied der Frauen’, ‘Muttertändelei’ of ‘Meinem Kinde’ zijn liederen die men gewoonlijk niet zo courant terugvindt.
Damrau maakte naam met opnames van coloratuuraria’s van Mozart en tijdgenoten. De stap naar de laatromantische muziek van Richard Strauss is dus niet de meest voorspelbare. Gelukkig neemt ze heel wat van de pluspunten van haar Mozart-opnames mee naar dit repertoire. De poëzie die Richard Strauss uitkoos, blijft zonder meer verstaanbaar want in zelfs de meest vocaal gedachte liederen, blijft ze een heldere dictie sterk benadrukken. Die slanke aanpak maakt dat sommige liederen minder gaan lijken op de slagroomtaartstijl waarmee Richard Strauss’ vocale muziek wel eens (ten onrechte) geïdentificeerd wordt. Een koddig lied als ‘Muttertändelei’ had zo uit Gustav Mahlers satirische liedbundel ‘des Knaben Wunderhorn’ kunnen komen.
Damraus loepzuivere hoogte is een plezier om te beluisteren, vooral omdat ze op haar topnoten het orkest niet domineert en de mogelijkheid behoudt om zelfs in het hoogste register een brede waaier aan kleuren te presenteren. De snelle coloraturen die ze zo lenig kan doen klinken in een klassiek repertoire, maken ook hier hun opwachting in liederen als ‘Amor’ (waar ze het flakkeren van een haardvuur onderstrepen).
In dezelfde lijn met Damraus verstaanbare lezing, zorg ook de Münchner Philharmoniker voor veel transparantie. Strauss’ weelderige orkestratie komt duidelijk over, met een textuur die sololijnen vlotjes doorlaat en elke aparte stem verstaanbaar houdt. Christian Thielemann vermijdt op die manier dat Strauss’ begeleiding een ondoordringbare klankmassa wordt. Zelfs op snelle begeleidingsfiguren valt elke noot mooi te onderscheiden. Het bekende lied ‘Cäcilie’ gaat voortvarend van start maar anders dan gewoonlijk niet met een wollige, vette romantische orkestklank maar met een energieke inleiding die meteen ruimte laat voor Damraus slanke stem. Ontroerend is altijd weer de vioolsolo in ‘Morgen!’, die hier mag opvallen door de innigheid waarmee ze uitgevoerd wordt. Minder gekend zijn de solostrijkers die ‘Meine Kinde’ een intimistisch karakter verlenen.
Een ranke lezing van Richard Strauss’ orkestliederen benadrukt hoe goed de componist zich voelde in dit genre en hoe gemakkelijk hij aanlokkelijke gedichten op muziek kon zetten. Christian Thielemann, een man van onder meer monumentale Bruckner uitvoeringen verstaat de kunst om deze liederen kleinschalig en eerlijk te brengen, met een orkest dat kan klinken alsof het Schubert aan het begeleiden is. Het vormt een prachtige achtergrond voor de genuanceerde en wonderlijk mooie stem van Diana Damrau.