Na twee onsuccesvolle opera's ('Guntram' en 'Feuersnot') en twee modernistische, dramatisch geladen werken ('Salome' en 'Elektra') richtte Richard Strauss zijn pijlen op de Oostenrijkse achttiende eeuw met 'Der Rosenkavalier', een melancholische komedie over de liefdesverhoudingen in het paleis van een veldmaarschalk in dienst van keizerin Maria Theresa. De opera betekende een kleine stijlbreuk voor Strauss: de dissonantie en wrange thematiek van 'Elektra' ging eruit en in de plaats kwam een rijkelijke, maar daarom niet minder diepzinnige symfonische stijl.
Niet iedereen was zo opgetogen: Bela Bartok vond het bijvoorbeeld maar niets dat Strauss het modernisme aan de kant had geschoven voor een gesuikerd, elegant, toegankelijk idioom. Het bredere operapubliek daarentegen, had daar een andere mening over: 'Der Rosenkavalier' blijft Strauss' grootste succes en werd in de jaren '20 zelfs al verfilmd en met de opbrengst liet Strauss een grootse villa in Jugendstil in Garmisch bouwen.
Decca geeft met deze uitvoering uit 1965 niet de volledige opera uit maar een selectie van vier scènes: de introductie van de opera, het slot van de eerste akte met aansluitend het begin van de tweede en de slotscène. Silvio Varviso, die een twintigtal jaar geleden nog chef-dirigent van de Vlaamse Opera was, dirigeert hier de Wiener Philharmoniker en een uitstekende cast zangers.
De vraag bij oude uitvoeringen blijft: hoe weerstond de opname de tijd? En voor een uitvoering die net geen vijftig jaar oud is, klinkt deze 'Rosenkavalier' best nog goed. In de eerste plaats het orkest blijft overtuigen, met een rijkelijke schittering zoals enkel de Wiener Philharmoniker ze in deze archetypisch Weense muziek kan brengen. Uit de relatief grote cast van 'Der Rosenkavalier' spitst deze selectie zich op vier zangers toe: de Feldmarschallin en haar jonge minnaar Octavian, diens echte geliefde Sophie en haar vader, Herr von Faninal.
De zangstijl is ondertussen wel wat veranderd: de snelle, korte vibrato van Marschallin Régine Crespin maakt het niet altijd gemakkelijk om te verstaan wat ze zingt. In een hedendaagse uitvoering zou meer nadruk op dictie liggen. Toch bestaat er een groot verschil tussen haar aria's enerzijds en bijvoorbeeld haar monoloog 'De geht er hin, der aufgeblasene, schlechte Kerl' anderzijds, die transparant, als een persoonlijke gedachtegang, overkomt. De innige, berustende zanglijnen die Strauss aan het eind van de opera schreef, lijken precies voor haar uitdrukkingsvolle stem geschreven te zijn.
Het is ontegenzeggelijk Crespin die in de hoofdrol staat op deze compilatie. Dat is net zoals in de opera, waar de Marschallin zich als het centrale personage ontwikkelt. Op deze cd blijven de vorige personages bijgevolg grotendeels achterwege. Sophie (Hilde Gueden) mag met haar frisse stem enkele lijnen zingen in de finale. Octavian (een vrouwenrol in de opera) zingt enkele duetten met de Marschallin en Elisabeth Söderström vult haar personage dan ook met een edele onschuld in. Heinz Holecek, ten slotte, zingt in de rol van Herr von Farinal met een precisie en een kleinschaligheid die men in een romantisch liedrecital verwacht, maar die, net zoals de andere zangers overigens, moeiteloos boven het orkest uitstijgt. Toch is het ook weer jammer dat men hier maar vier zangers en bijvoorbeeld geen boerse baron Ochs te horen krijgt.
Een compilatie kan niet de volledige opera laten horen maar wat hier te horen is, stelt ook vijftig jaar na datum nog meer dan tevreden. Varviso puurt Strauss' rijkelijke orkestrale textuur meesterlijk uit, tot er een vlot, verstaanbaar muzikaal verhaal overblijft en de Wiener Philharmoniker zorgt voor die sensuele Weense klank die Strauss zo goed past. De cast, opgebouwd rond de stem van Régine Crespin zet verder een uitermate genietbare en vervoerende prestatie neer.