‘Ariadne auf Naxos’, de korte operatische komedie die Richard Strauss tussen 1912 en 1916 componeerde, vormde de derde samenwerking tussen Strauss en librettist en schrijver Hugo von Hofmannsthal. Het vertelt het verhaal van hoe, aan het Wenen van de achttiende eeuw, een troep dansers en zangers gedwongen wordt om samen een classicistisch geïnspireerde opera op de planken te zetten. De spanning tussen ‘hoge’ en ‘lage’ kunst, vertegenwoordigd door operazangers enerzijds en een commedia dell’arte groep anderzijds, vormt de leidraad van het verhaal. De opera die binnen de voorstelling gebracht wordt, over prinses Ariadne die op het eiland Naxos achterblijft en geluk vindt bij de god Bacchus, slaagt erin beide elementen te combineren.
Net zoals ‘Ariadne auf Naxos’ het verhaal vertelt van een opera binnen een opera, zo zou de originele productie ook maar een helft uit een dubbele voorstelling worden. De opera ‘Ariadne’ moest immers oorspronkelijk op een uitvoering van Molières ‘Le Bourgeois Gentilhomme’ volgen, waarvoor Strauss ook muziek componeerde. ‘Ariadne’ deelt dus enkele thema’s met de (zuiver orkestrale) toneelmuziek die Strauss voor Molières toneelstuk componeerde, al worden beide werken vandaag zelden nog samen uitgevoerd. Deze ondertussen klassieke uitvoering uit 1988, met Kurt Masur aan het hoofd van het Gewandhausorchester, omvat een cast met enkele van de grootste namen uit de toenmalige operawereld: Jessye Norman als Ariadne bijvoorbeeld, Edita Gruberova als Zerbinetta of Dietrich Fischer-Dieskau als de muziekleraar.
De conversatiestijl van ‘Ariadne auf Naxos’ verschilt grondig van het expressionisme van Strauss’ vroege opera’s en zet de toon voor latere werken als ‘Intermezzo’ of ‘Capriccio’. De cast zorgt er dan ook voor dat, enkele bravourenummers terzijde genomen, er verstaanbaar gereciteerd wordt. De tekst van de komedie, die ook op zichzelf erg genietbaar is, komt zo goed op de voorgrond en dat mag ook wel want deze eerder karige heruitgave bevat een synopsis van het verhaal maar niet de volledige tekst. Zo is er het moment waarop de Major Domo de componist komt vertellen dat hij zijn hele opera zal moeten herschrijven, waarop die geschokt en verbolgen reageert. Het is een scène waarin gesproken en niet gezongen wordt en de vlotte, komische tekst van de hele cast met veel overtuiging overkomt, of de zangers nu Duits als moedertaal hebben of niet.
Met krachtige, volle romantische stemmen in de belangrijkste rollen en met verzorgde bijrollen, zitten de lyrische momenten ook erg goed. De openingsscène van de opera-in-de-opera, waarin drie nimfen zich over het bewusteloze lichaam van Ariadne buigen, is dankzij geraffineerd orkestspel en drie zoete sopraanstemmen, bijzonder geslaagd. Net zo ontroerend is de korte koorscène ‘Circe, kannst du mich hören’, naar het eind van de opera toe, met zijn betoverend zachte off-stage effecten.
Gruberova is volledig in haar element als de flirterige Zerbinetta, niet enkel in haar bravourearia ‘Grossmächtige Prinzessin’ maar ook bijvoorbeeld in haar duet met de componist uit de eerste akte. Haar lichtvoetige rol wordt bovendien ook met veel verbeelding ondersteund door het orkest, dat in de beste Strauss-traditie elke nuance van de partituur helder ondersteunt. Tenor Paul Frey is een verrassend nobele Bacchus, die de conclusie van de opera-binnen-de-opera een onverwacht maar ontroerend ernstige flair meegeeft.
Deze heruitgave is kariger dan Decca’s originele editie van Strauss’ ‘Ariadne auf Naxos’ en dat blijkt onder meer uit een minder verzorgd cd-boekje, iets wat toch in een operaopname niet onbelangrijk is. De kwaliteit van de uitvoering, met een transparant Gewandhausorchester dat in kleine bezetting speelt en een stevige cast zangers, met grote namen op haast elke rol, zorgt ervoor dat deze opera echter nog steeds mag gelden als referentie van deze relatief korte komische opera.