Prokofievs vijf pianoconcerti vormen een gevarieerd groepje: het eerste klinkt grandioos en optimistisch, met een briljante, volle orkestbegeleiding, het tweede modernistisch en brutaal en in het derde weerklinkt een Mozartiaanse helderheid. Het vierde concerto, voor de linkerhand, wordt het minst vaak uitgevoerd. Prokofiev schreef het voor de pianist Paul Wittgenstein, die zijn rechterarm was kwijtgeraakt in de eerste wereldoorlog, al bleek Wittgenstein zelf toch niet zo warm te lopen voor Prokofievs modernistische, vaak dissonante muziek. Het vijfdelige vijfde concerto bezit symfonische allures naast een uitzonderlijk veeleisende solistische partij, een combinatie van factoren die ervoor zorgden dat het werk niet snel op het repertoire van andere pianisten kwam te staan.
Onder leiding van de Estse dirigent Neeme Järvi verzorgt het Koninklijk Concertgebouworkest een enthousiaste uitvoering. Boris Berman is solist in het eerste, vierde en vijfde concerto, de Cubaan Horacia Gutiérrez in het tweede en derde. Vooral de kopersectie van het orkest mag zich uitleven in Prokofievs muziek, met een bastrombone die flink kan doorscheuren (dat is wel op meer opnames van het orkest hoorbaar) en zo een wat ruwe klank aan de tutti's verleent. Het eerste concerto wordt vol goede moed ingezet met een tamelijk vlot tempo en briljante akkoorden in het orkest. Prokofievs eerste concerto, zijn afstudeerwerk aan het conservatorium van Sint Petersburg werd door veel van zijn professoren als te modernistisch bestempeld maar een hedendaagse luisteraar voelt eerder het zonnige, optimistische karakter van dit werk aan, zeker in vergelijking met het nog veel modernistischer tweede pianoconcerto, met zijn bitse dissonanten en hamerende ritmiek.
Als tegenpool voor het tweede concerto schreef Prokofiev zijn classicistische derde, een werk dat meer nadruk legt op helderheid in melodie en lijnvoering en een klassieke variatiereeks op een lieflijk melodietje als middendeel bezit. Het is jammer dat de klarinetten hier echter wat scherp kunnen klinken. Dat neemt veel van de charme weg uit bijvoorbeeld de poëtische opening van dit derde concerto. Voor een rustigere, meer sonore versie kan men evengoed de even recente opname met Evgeny Kissin en het Philharmonia Orchestra (EMI 50999 2 64536 2 0) ter hand nemen. Ook in het overigens erg knap en expansief uitgevoerde langzame deel van het vierde concerto komen de klarinetten wat scherp over.
Bovendien doen zowel het derde als het tweede concerto nogal onrustig aan. Dat is voornamelijk het werk van pianist Horacia Gutiérrez, die Boris Berman afwisselt in beide werken. Die onrust past niet slecht in het tweede concerto maar van de Apollinische kalmte die het derde concerto zo kenmerkt blijft weinig meer over: zachte passages zijn zo weer voorbij en maken al te vlug plaats voor een (weliswaar indrukwekkend uitgevoerde) explosie van snelle noten. Passages die traditioneel ingehouden gespeeld worden, als de castagnettenbegeleiding in het eerste deel worden opvallend snel, net niet haastig gespeeld. Wat meer aandacht voor het rustige, lyrische aspect van Prokofievs muziek was hier wat meer op zijn plaats geweest.
De laatste twee pianoconcerti klinken echter met meer gevoel voor het afstandelijke, het sarcastische in de muziek waarvoor veel van Prokofievs werken bekend staan. Het tweede deel van het vijfde concerto, geholpen door Bermans gevarieerde pianospel of het derde deel van het vierde, met zijn spitse koperblazers zijn daar goede voorbeelden van.
Dit zijn gedreven, virtuoze en vaak machtig klinkende uitvoeringen van Prokofievs vijf pianoconcerti. De nadruk op het razende modernisme van Prokofievs muziek past sommige werken beter dan andere maar blijft steeds een indrukwekkende beleving om te beluisteren, zowel dankzij het orkest als dankzij de twee solisten (waarbij Gutiérrez duidelijk de meest onstuimige van de twee is). Wat meer fijnzinnigheid hier en daar had een degelijke opname toch net wat meer kunnen afronden.
Meer over Sergey Prokofiev
Verder bij Kwadratuur
Interessante links