Er zijn maar weinig componisten die zoveel onafgewerkte muziekstukken hebben achtergelaten als Franz Schubert (1797-1728). Sommige van zulke werken worden nog ten dele uitgevoerd, zoals de toepasselijk genoemde ‘unvollendete’ achtste symfonie in b mineur, waar slecht twee van de vier delen neergeschreven werden. Vaker echter onderbrak Schubert zijn arbeid aan een nieuw werk al in een vroeg stadium en blijven enkel voor muzikanten onbruikbare schetsen over.

Weinig verrassend zijn het dan ook vooral opera’s, die een langere arbeid vereisen, die onafgewerkt zijn gebleven. ‘Sakontala’ is gebaseerd op de Duitse vertaling van een Indische saga van de vierde-eeuwse dichter Kalidasa. Schubert begon te schrijven in 1820 maar werkte de opera nooit af. De vocale partijen zijn echter wel grotendeels uitgeschreven, met hier en daar een hint van hoe de orkestratie eronder zou moeten klinken.

De opera werd afwerkt door de Deense componist Karl Aage Rasmussen en dat gebeurde ruwweg op dezelfde manier waarop ook Mahlers tiende symfonie door musicoloog Deryck Cooke afgewerkt werd. Volledig nieuwe nummers werden niet geschreven maar waar op zeldzame momenten gaten vielen in de partituur, werden die zo stilistisch trouw mogelijk overbrugd. De afwerking bestaat dus grotendeels uit het invullen van Schuberts orkestratie en daarin is Karl Aage Rasmussen wonderwel goed in geslaagd. "Schuberts’s" instrumentale idioom (tussen aanhalingstekens want er wordt in het cd-boekje niet bij verteld welke delen door de componist zelf geschreven werden en welke nadien bijgewerkt zijn) is romantisch van stijl, met prominente blazers zoals die ook in Carl-Maria von Webers opera’s te horen zijn.

De grote kwaliteit van ‘Sakontala’s’ muziek valt meteen op. Waarom Schubert de opera niet afmaakte is onduidelijk maar aan minderwaardige muziek kan het alvast niet gelegen hebben. Stilistisch blijft Schubert vaak trouw aan zijn ‘Lieder’, vooral in soloaria’s als Sakontala’s ‘Was fühl’ ich, Ihr Götter’ en zulke aria’s bezitten de intieme charme van een lied dat bedoeld is om in de huiskamer gezongen te worden. Indrukwekkender zijn de ensembles, zoals het terzet tussen de visser en twee struikrovers waarmee de tweede akte begint.

Vocaal staat deze opname ook sterk in zijn schoenen, met stijlvolle, helder verstaanbare uitvoeringen bij alle rollen. Centraal staat Simone Nold als de priesterdochter Sakontala. Haar vertellende manier van zingen bezit genoeg drama voor deze opera maar klinkt slank en Schubertiaans genoeg. De kleinere rol van hogepriester Kanna krijgt een slanke interpretatie mee van bas Martin Snell, die elegant zingt, alsof hij liedrepertoire uitvoert. De rol van koning Duschmanta wordt gezongen door de fijnzinnig-heroïsche stem van Donat Havar, een van de minder gekende namen in een verder erg gekende cast.

Bas Stephan Loges, in de rol van de boze kluizenaar Durwasas, is wat minder goed verstaanbaar maar dat kan net zo goed aan de lage tessituur van zijn rol liggen, die voor een diepe bas en niet voor een slankere baritonstem geschreven is. Loges laat zijn laagste register dan ook als een klok klinken, wat deze rol een insinuerend, dreigend karakter meegeeft. Zelfs de kleinere rollen klinken glansrijk genoeg, zoals de partij van de visser (Patrick Pobeschin), wiens tekstuitspraak voortreffelijk blijft. Het Kammerchor Stuttgart zorgt voor een magische sfeer aan het eind van de eerste akte, een zachte nocturne die met uiterste precisie gezongen wordt. Die aandacht voor het vocale aspect past Schuberts muziek natuurlijk schitterend en maakt van deze gereconstrueerde ‘Sakontala’ een meeslepend Duitstalig sprookje naar het voorbeeld van Webers ‘Freischütz’ of Schumanns oratorium ‘Das Paradies und die Peri’.

Meer over Franz Schubert


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.