Een integrale cyclus van 'Der Ring des Nibelungen' over twee jaren gespreid en door vier verschillende "stage directors" aangepakt binnen de Staatsoper Stuttgart, dat was het opzet waarmee artistiek directeur Klaus Zehelein die operawereld aan de vooravond van het nieuwe millenium wilde verbluffen. De vier delen konden ruim tien jaar geleden op veel bijval rekenen en inmiddels zijn ze bij EuroArts zowel afzonderlijk als gezamenlijk verkrijgbaar. Het eerste deel, 'Das Rheingold', was een statisch vormgegeven introductie met sets en kostuums van Jens Kilian en in een regie van Joachim Schlömer. Met het tweede deel gaat het gelukkig wat beter, althans voor wat de eerste akte betreft. Karl Kneidl ontwikkelde namelijk een minimalistisch decor waarin duisternis een belangrijk element is. De liefde die Siegmund en Siegline hierin voor elkaar opvatten, heeft van bij het begin iets morbide. Kneidl lijkt hun wederzijds verlangen meteen de verdoemenis in te wensen, nog voor ze goed en wel ontwikkeld is. Dat weegt op de toeschouwer, die door een ongemakkelijk gevoel overmeesterd wordt. De muziek, alweer in handen van dirigent Lothar Zagrosek, is overigens geen pleister op de wonde. Zijn orkestrale keuzes zijn immers manifest en net als in het openingsdeel heeft de dirigent naar power en rechtlijnigheid gestreefd. De melodische introducties van anti-held Hunding in het eerste bedrijf leveren dan ook de meest ijzingwekkende momenten van deze hele opera op.
'Die Walküre' is, zeker naar Italiaanse operamaatstaven, een robuuste partituur. Er zijn continu dialogen en de actie is werkelijk heel beperkt. Voor een opera met een speelduur van bijna vier uren levert dat weliswaar problemen op. Regisseur Christoph Nel kiest echter ook nu weer voor een slepende invulling. Wotan struimt doelloos in het rond en zijn muzikale gesprek met Brünnhilde verheft visueel in geen enkel opzicht. Vanaf dat moment gaat het overigens bergaf met de enscenering. De woonst van Brünnhilde en de overige Walküren is een gemarginaliseerde bedoening en de laatste akte kan het geheel niet echt meer redden. Hier zit de visuele aankleding van Kneidl voor iets tussen. Hij laat de Walküren doldwaze pakjes aantrekken, schijnbaar zonder betekenis. Ook Wotan wordt uiterlijk een soort opgeblazen maffiabaas, zogezegd "hedendaags", maar absoluut niet intellectueel onderbouwd. Het probleem met de Stuttgart Ring-cyclus zou dan ook kunnen zijn dat de visies van een regisseur en een designer (voor decor en kostuums) niet altijd goed alligneren.
Het opzet voor deze regie was het prominent maken van de onderhuidse seksualiteit, waarin men uiteraard een parallel kan zien voor het machtsstreven waar de vierdelige Ring op een hoger niveau rond draait. De vraag is wiens idee dat was: van de gast met de visuele ideeën (Kneidl), of de regisseur (Nel)? Het gratuite uitspelen van seksualiteit, door de Walküren weinig kleren aan te trekken, door Sieglinde in een half pikant nachtkleed op scène te laten rondlopen of door Wotan en Brünnhilde vleselijk contact te laten hebben, suggereert dat de decorontwerper een visueel overwicht heeft in deze 'Die Walküre' en, helaas, dat is niet goed uitgedraaid. De suggestie is zoek en Christoph Nel, ironisch genoeg ook wel de "psycho-analyst" onder de hedendaagse operaregisseurs genoemd, kan geen extra geestelijk gewicht koppelen aan de keuzes van hem en/of van Kneidl.
Wat overblijft, is gelukkig een oerdegelijk tweede deel uit een ambitieuze cyclus. Het weinig esthetische decor frustreert af en toe, maar het eerste bedrijf is mooi en dankzij Zagrosek en een voluptueus klinkend Staatsorchester Stuttgart vliegt de luisteraar toch doorheen de partituur. Fijnzinnigheden blijven echter achterwege, in wat een pompeuze en geprobeerd stoutmoedige lezing is, die zich echter vastloopt in clichés. Nel, die meer recent een geïnspireerde 'Belshazzar' (Händel) ten tonele bracht (verschenen bij Harmonia Mundi), kan dus niet echt overtuigen en deze Ring-cyclus evenzeer, gezien de bedenkelijke kwaliteit van de eerste twee delen.