Wanneer een Duits orkest een Wagner-cyclus belooft op te nemen bestaande uit de tien belangrijkste opera's van de componist, samen met een van de dirigenten die internationaal tot de subtop behoren, krijgen melomanen het meteen warm van binnen. Studio-opnames van bepaalde Wagner-opera's zijn immers vrij zeldzaam en de registratie van een enscenering gaat soms gepaard met vervelende bijgeluiden of musici die niet op het toppunt van hun kunnen spelen. Van 'Der Fliegende Holländer' bestaan al een aantal uitstekende opnames, maar de laatste jaren zijn er geen indrukwekkende interpretaties meer bijgekomen. Deze opname mag daarom meteen concurreren met die van grote Wagner-dirigenten uit het verleden zoals Knappertsbusch en Sinopoli, die geluidstechnisch allebei wat te wensen overlaten. Dat is hier alles behalve het geval, want hoewel de hele Wagner-cyclus van Janowski over vier jaar tijd live zal opgenomen worden in het Philharmonie-gebouw van Berlijn, is de opnametechniek niets minder dan kraakhelder. Dat is belangrijk, want zo valt meteen op hoe warm Wagner de fenomenale orkestpartij georkestreerd heeft. Ook het koor, dat een zeer dramatische rol kreeg toebedeeld in deze relatief vroege Wagner-opera, komt heel goed naar voor dankzij de transparante techniek, die helemaal in de lijn ligt van Janowski's visie op deze partituur. Hij benadrukt van meet af aan het drama en maakt bijna twee en een half uur toneel op het hoogste dramatische plan.
De grootste verdienste van Janowski is dat hij tegenover de heersende Wagnertraditie waar sommigen nog immer mee heulen, zoals de opera-registraties onder figuren als Otto Klemperer, een heel eigen verhaal plaatst. Het orkest is geen zwaarwichtig medium meer dat een verpletterende onderlaag vormt bij een toneeltekst met een existentiële lading, maar een medium dat het verhaal actief mee moet evoceren, en niet zozeer het gevoelsmatige uit de tekst op hardhandige, Germaanse wijze moet onderstrepen. Janowski bevrijdt zich op die manier van een nijpend historisch idee dat Wagner gelijkstelt met zwaarmoedig en pompeus. De dirigent ontsnapt natuurlijk niet volledig aan dergelijke associaties, omdat de muziek nu eenmaal is wat ze is, maar in zijn handen kan het verhaal eindelijk opnieuw verteld worden en zoals enkele recente grote voorgangers heeft Janowski de ambitie het verhaal vanuit een eigen invalshoek te belichten. Het Rundfunk-Sinfonieorchester Berlin doet daarbij perfect wat de dirigent er van vraagt en met uitstekende solisten en een doorzichtig strijkerscollectief biedt Janowski op een verfijnde manier weerwerk aan dirigenten die Wagner robuust willen uitvoeren. Zoals gezegd levert ook het Rundfunkchor Berlin, dat eveneens aan alle opnames zal meewerken, een topprestatie af, door krachtig, maar nooit overdreven te zingen.
Opvallend is dat Janowski in de rolverdeling naar menselijke vertolkingen heeft gezocht. Als deze opname al een minpunt zou hebben, dan is dat bij de zangers gelegen: hoewel soms zeer scherp en vuurspuwend, vertoont de cast ook wat mankementen, puur in muzikaal opzicht. Deze interpretatie is geen gloriestuk van begin tot eind en dat heeft echter nog zijn charme ook. Albert Dohmen klinkt doorwrocht in de titelrol en Ricarda Merbeth is een toegewijde, bijna troostende Senta. Matti Salminen, inmiddels aardig op leeftijd, draagt evengoed de sporen van een lange muzikale carrière, waarbij een ontroerend muzikaal aanvoelen de technische schoonheidsfouten doet vergeten. Alles bij elkaar wordt dit uitstekend opgenomen eerste deel uit de hele Wagner-cyclus dus een opname om te koesteren, ondanks de titelrol die soms iets meer kracht had mogen hebben. Dit in combinatie met de interessante muziekhistorische duiding in het bijgevoegde boekje, dat dieper ingaat op het feitenmateriaal rondom de opera dan vele dvd-uitgaven, maken dit eerste deel van Janowski's (bijna) volledige Wanger-project tot iets om de komende jaren reikhalzend naar uit te kijken.