De traditie van passiespelen, die tijdens de goede week de lijdensweg van Christus naspeelden, dateert uit de vroege middeleeuwen. Het was echter in het protestantse Europa, en dan vooral in Duitsland, dat vanaf de late zeventiende eeuw de gewoonte ontstond om passiespelen volledig op muziek te zetten. Dat gebeurde met aria’s en recitatieven die op Italiaanse of Franse leest geschoeid waren en met Lutheraanse koralen die als rustpunt tijdens het drama optraden.
De tekst van een van de vier evangelisten vormde vaak het uitgangspunt maar het was ook niet ongewoon voor een plaatselijke dramaturg om een nieuwe tekst te componeren die Christus’ lijdensweg op een meer directe, dramatische manier presenteerde. Dat gebeurde onder meer met de passietekst ‘der für die Sünden der Welt gemarterde und sterbende Jesus’ van de Hamburgse schrijver Barthold Heinrich Brockes. Brockes’ libretto neigde sterk naar de wereld van de eigentijdse opera, die in Hamburg in de achttiende eeuw erg populair was. Zo voegde hij dialoog toe voor verscheidene nevenpersonages (zelf een Romeinse centurion krijgt enkele regels) en verving hij de Bijbelse tekst door galante, beeldende poëzie die het passieverhaal op een dramatische, begrijpelijke manier aan het gewone publiek voor moest stellen, in lijn met de ideeën van het heersende noord-Duitse Piëtisme.
Het is niet verwonderlijk dat Brockes’ passie bijzonder populair bleek te zijn. Georg Philipp Telemann, Johann Mattheson en Georg Friedrich Händel zetten zijn oratorium op muziek maar de eerste om het te doen was de Hamburgse kapelmeester en operacomponist Reinhard Keiser. Keisers’ ‘Brockespassion’ is sindsdien in de vergetelheid geraakt, tot het barokensemble Les Muffatti, het koor Vox Luminis en artistiek leider Peter Van Heyghen in 2012 het werk herontdekten en op plaat zetten.
Het openingskoor ‘Mich vom Stricke meiner Sünden’ illustreert veel van de kwaliteiten van deze opname. Allereerst is dat Keisers expressieve muziek, die in dit geval opgebouwd is rond een zo karakteristiek barokke dalende chromatische basfiguur. De eerlijk uitdrukkingsvolle kwaliteit van Keisers muziek geeft zin om meer van hem te ontdekken. Met aria’s die een pak korter zijn dan gelijkaardige aria’s in barokke cantates of opera’s, zorgt Keiser voor vaart in dit passieverhaal en een welkome muzikale variatie.
De transparate lezing van koor en orkest, waarbij melodielijnen precies en makkelijk naar voren komen, en die stijlvol maar vanzelfsprekend en muzikaal klinkt, verdient zeker ook lof. De bespiegelende, intimistische aard van het werk blijft primeren, in een lezing die soepel klinkt maar de dramatische momenten niet overdrijft – dit blijft ten slotte religieuze muziek en geen wereldse opera, hoe dicht Keisers stijl daar soms ook bij aanleunt.
Anderzijds blijf je als luisteraar soms op dramatisch gebied op je honger zitten. Ondanks de beschrijvende tekst en het gevarieerde karakter van de verschillende korte muzikale momenten, klinken vele aria’s eerder braafjes. Zo zet sopraan Zsuzsi Toth bijvoorbeeld een frisse, resonante lezing neer van de aria ‘Was Bärentazen, Löwenklauen’ maar blijft het orkest achter in een begeleiding die veel meer energiek en dansbaar kan kunnen klinken.
Veel karakter komt dus in de eerste plaats van de drie solisten, die telkens meerdere rollen aannemen, met Jan Van Elsacker bijvoorbeeld als een levendig verhalende evangelist, Peter Kooij als waardige Christusfiguur of Zsuzsi Toth die samen met obligato traverso een innige en stijlvolle ‘Der Welt, dein schmertzlich Leiden’ neerzet, een van de langere aria’s van uit het oratorium. Ook de kleinere rollen, zoals die van ‘Glaubige Seele’ naar het eind van het werk toe, komen erg karaktervol over.
Met zijn afwisseling tussen telkens erg korte aria’s, recitatieven en koren bezit Keisers ‘Brockespassion’ misschien niet de dramatische spankracht van Bachs passies. Keisers directe, sterk op opera gebaseerde stijl staat dichter bij het publiek dan Bachs meer gesublimeerde muziek. Brockes’ passieverhaal is dan ook geschreven met een andere opzet en Keisers muziek, die steeds weer kan verbazen met een frisse melodiewending of een knappe instrumentale solo, reflecteert dat. De delicate uitvoering van Les Muffatti en Vox Luminis laat deze muziek op een passend introverte, contemplatieve manier, tot haar recht komen, al was een beetje meer karakter in de uitvoering zeker ook welkom.