Twee requiemmissen staan op deze cd, missen die tot de oudste voorbeelden in hun genre behoren. Zowel het requiem van Johannes Ockeghem (ca 1410-1497) als dat van Pierre De la Rue (ca 1452-1518) zijn mijlpalen in de vroege renaissance, al is het requiem van Ockeghem misschien wel het bekendste van de twee. Dodenmissen werden voor plechtige gelegenheden geschreven waren dus in de regel zuiniger en minder virtuoos opgevat dan gewone missen. Met dat in het achterhoofd is het opmerkelijk dat er überhaupt muziek gecomponeerd werd voor begrafenisdiensten, en dat de zangers zich niet uitsluitend tot de Gregoriaanse plainchant beperkten. De twee requiemmissen op deze nieuwe cd, met het Nederlandse vocale ensemble Cappella Pratensis zijn dan ook opvallend zuinig met ornamentaties en die bescheidenheid is een belangrijke troef, zowel bij Ockeghem als bij De la Rue.
Opvallend is dat er in dit repertoire een grote afwisseling qua bezetting bestaat. De Cappella Pratensis gebruikte in totaal acht zangers voor deze opname maar heel wat passages zijn quasi solistisch geschreven. Ockeghems requiem is dan ook een werk van een opvallende verscheidenheid in stijl en bezetting. Sommige musicologen denken zelfs dat het grotendeels door zijn oudere tijdgenoot Guillaume Dufay geschreven werd, en dat Ockeghem slechts bepaalde passages, diegenen voor meer dan drie stemmen, er bij componeerde. Melodielijnen die slechts uit twee of drie melodielijnen bestaan, zoals bijvoorbeeld in het ‘Kyrie’ uit Ockeghems requiem, scheppen een eenvoudige, natuurlijke en eerlijke indruk - vijftiende-eeuwse muziek op mensenmaat als het ware.
De Cappella Pratensis doet deze prachtige muziek dan ook alle eer aan, en niet enkel op technisch gebied. De acht zangers zingen met uitzonderlijk zuivere, vlakke stemmen, zoals dat in dit repertoire verwacht mag worden. De hechte samenklank van de groep, waarbij de ‘superius’, de bovenste stem(men) moeiteloos op de laagste stemmen drijft, die op hun beurt zonder te forceren een stevig fundament vormen, zit ook erg solide. De diepe bassen in het ‘Offertorium’ uit de mis van Pierre De la Rue verdienen zeker vermelding en wanneer het achtkoppige ensemble haar klankpalet laat open komen, zoals dat gebeurt op verschillende plaatsen in de mis van De la Rue, is het resultaat werkelijk adembenemend. Bijzonder knap is de complexe maar toch doorzichtig klinkende polyfonie in het ‘Introitus’ van Ockeghems requiem of de getormenteerde en diepe melodielijnen in het ‘Offertorium’ uit dat van De la Rue.
Het is echter vooral het moeiteloze gevoel van muzikaliteit dat op deze opname overheerst dat indruk maakt. De lyriek die het ‘Introïtus’ uit De la Rue’s requiem kenmerkt, is beslist niet alledaags, en de solopassages bij Ockeghem worden met een expressiviteit uitgevoerd die gecontroleerd maar natuurlijk overkomt. Het resulteert in een uitzonderlijk mooie opname van twee mijlpalen uit de renaissancemuziek!