De faam van Claudio Monteverdi (1567-1643) rust in de eerste plaats op negen collecties madrigalen die hij zijn hele leven door componeerde en waarvan het laatste boek pas postuum werd uitgegeven. Daarnaast nemen binnen Monteverdi’s oeuvre de ‘Vespro della Beata Vergine’ of ‘Mariavespers’ echter een net zo belangrijke plaats in. Het is niet alleen de meest omvangrijke religieuze compositie van voor Bachs tijd maar ook een bijzonder ambitieuze poging om de nieuwe ‘stilo moderno’ te illustreren en verdedigen tegenover haar critici. Monteverdi demonstreert dus zowel de expressieve kracht van die ‘stilo moderno’ met zijn tekstuitbeelding en techniek van basso continuo als zijn meesterschap over de complexe compositietechniek van de ingeburgerde ‘stilo antico’. De teksten waarop Monteverdi zich gewoonlijk baseerde maken deel uit van de liturgie voor feesten die met Maria geassocieerd worden en vandaar komt de naam. En hoewel de ‘Mariavespers’ aan paus Paulus V zijn opgedragen, lijken de moeilijkheidsgraad en het niveau van individuele virtuositeit dat Monteverdi van zijn uitvoerders verwacht er eerder op te wijzen dat deze vespers voor Monteverdi’s eigen orkest aan het hof van de hertog van Mantua geschreven werden. Deze heruitgave van een grensverleggende opname door Philippe Herreweghe en het Collegium Vocale Gent wordt door Harmonia Mundi prachtig verpakt in een ‘gouden’ editie, met een uitvoerig versierd cd-boekje.
Maar het is de muziek die telt en die zit gelukkig ook meteen goed. De ouverture, het ‘Deus in Adjutorium’ (dezelfde ouverture trouwens, min of meer als die uit de opera ‘L’Orfeo’) is altijd een muzikaal feest en hier dus ook. Monteverdi pakt uit met de technische kwaliteiten van de muzikanten van het hof van Mantua waarvoor hij schreef met technische bijzonder veeleisende partijen. Ook elders in de ‘vespers’ komen trouwens leuke instrumentale momenten voor, in de dansritmes van het ‘Dixit Dominus’ of in de instrumentale inleiding van de ‘Sonata sopra “Sancta Maria, ora pro nobis”’. De uitvoerige instrumentatie van strijkers, orgel(s), luit, fluiten, cornetti en trombones is opvallend feestelijk en zowel het orkest van het Collegium Vocale als de cornetti en trombones van Les Sacqueboutiers de Toulouse zorgen voor schitterende en muzikale uitvoeringen.
De instrumenten staan echter beslist niet op de voorgrond, behalve dan misschien in de openingsmaten van de ‘Vespers’. Zelfs in de ‘Sonata’ met zijn lange instrumentale inleiding komen violen en cornetti erg delicaat over en over het algemeen blijven zowel blazers als strijkers onder het koor. Die fijnzinnigheid in de begeleiding is een kenmerk dat veel van Philippe Herreweghes opnames met elkaar gemeen, of het nu gaat om muziek van Monteverdi, Bach of zelfs Bruckner.
De ‘Vesprae’ zijn trouwens ook opmerkelijk in hun traditiegetrouwheid. Alsof Monteverdi zowel zijn vooruitstrevendheid als zijn respect voor compositietechniek en –traditie wou demonstreren, begint elk motet met de oude Gregoriaanse melodie die erin verwerkt zit. Herreweghes zangers geven dat Gregoriaanse gezang echter niet te veel belang: het klinkt vlot maar is niet meer dan een inleiding op de polyfone pracht die erop volgt.
De zangers komen grotendeels uit het koor. Deze opname is al een jaar of twintig jaar oud en vele zangers die in die tijd aan het begin van hun carrière stonden waren, zijn ondertussen opgeklommen op de ladder en niet meer weg te denken als solisten in de barokwereld. Bas peter Kooij is zo iemand maar hij is zeker niet de enige.
Tenor Howard Crook vindt gemakkelijk zijn weg over de vele versieringen en technische passages die in deze ‘Vesprae’ staan. Uitvissen wie welke partij zingt is niet altijd even gemakkelijk want de solistische bezetting bestaat uit niet minder dan acht zangers (twee sopranen, alt, drie tenoren en twee bassen). Herreweghe zorgt echter steeds voor uitstekende solisten en dat is hier niet verschillend. De tenorsolo uit ‘Nigra Sum’ of de twee sopranen die met elkaar in dialoog zijn in het ‘Pulchra Es’ zijn momenten van puur genieten. Bovendien laat Monteverdi zijn zangers ook van tijd tot tijd uitpakken met hun technisch kunnen. Erg mooi zijn bijvoorbeeld de echo-effecten in het ‘Audi Coelum’. Aan de techniek van het trillers zingen op de zelfde noot, een typisch kenmerkt van vroege Italiaanse renaissance die men verder quasi nergens anders terug vindt, moet men steeds even wennen maar het siert de zangers dat zij dit effect, dat zo vaak overdreven wordt, niet al te sterk in de verf zetten.
Dit is en blijft een prachtige uitvoering van Monteverdi’s meesterwerk, dat deze vroege barokmuziek in haar virtuositeit laat schitteren en zowel door haar spankracht als door haar zorg voor detail overtuigt.
Meer over Claudio Monteverdi
Verder bij Kwadratuur
Interessante links