De authentieke uitvoeringspraktijk beperkt zich al lang niet meer tot het uitvoeren van achttiende-eeuwse muziek en ouder. Orkesten als het Orchestre Révolutionaire et Romantique, het Orchestre des Champs-Elysées of Anima Eterna maakten naam met baanbrekende opnames van symfonieën van Schumann, Schubert of Bruckner, gebruik makend van negentiende-eeuws instrumentarium. Desalniettemin blijft het voor sommige werken toch wat moeilijk om als luisteraars opnames te vinden op authentieke instrumenten, hoe bekend de werken in kwestie dan ook mogen zijn.
Dat is bijvoorbeeld het geval met de twee meest courant gespeelde symfonieën van Felix Mendelssohn-Bartholdy, de derde ‘Schotse’ en vierde ‘Italiaanse’ symfonie. Het eerste deel van die ‘italiaanse’ symfonie is ondertussen zo gekend geworden dat het moeiteloos de overstap heeft gemaakt van gewone klassieke muziek naar jingle die te pas en te onpas in films en televisie gebruikt wordt. Een opname die terug probeert te gaan naar Mendelssohns eigen belevingswereld is dus best welkom. Deze opname is het resultaat van enkele live concerten met het orkest van de achttiende eeuw onder leiding van Frans Bruggen.
Voor de Italiaanse symfonie werd gekozen voor de meest gebruikelijke, eerste versie. Wie echter de vergaande revisie wil horen die Mendelssohn enkele jaren nadien maakte van het tweede, derde en vierde deel kan echter terecht bij een uitstekende opname van dezelfde twee symfonieën met Musikkollegium Winterthur en dirigent Heinz Holliger. De symfonie gaat verrassend kalm van start, met een tempo dat behoorlijk lager ligt dan wat men van andere uitvoeringen gewoon is. Het Orkest van de Achttiende Eeuw laat op die manier ruimte voor het lyrische aspect van Mendelssohns muziek maar in praktijk gaat dit eerste deel er ook wel wat log door klinken. De relatieve preponderantie van trompetten en pauken in de symfonie is daar niet helemaal vreemd aan. Die logheid komt helemaal aan het eind van de ‘Schotse’ symfonie ook terug, met een ‘allegro maestoso’ dat vooral het ‘maestoso’ aspect van de muziek benadrukt. Het resultaat is dat het feestelijke van Mendelssohns muziek achterwege blijft.
De middendelen komen daarentegen zonder meer prachtig over. Het ‘Andante con Moto’ klinkt als een vrome processie in de schaduw van een zonovergoten Italiaans klooster terwijl het ‘Con Moto Moderato’ als een onbezorgde lentewandeling overkomt. Een gevoel van beweging, het ‘con moto’ dat Mendelssohn voorschrijft blijft aanwezig, zelfs in het anders zo statige trio uit het derde deel. In dat trio dringen de hoorns zich overigens nogal sterk naar voren, ondanks het in wezen ingehouden, edele karakter van Mendelssohns melodie.
De houtblazers klinken dan weer betoverend, met houten fluiten die de finale van de ‘Italiaanse’ symfonie uitzonderlijk zacht en wendbaar vorm geven. De trage inleiding van de derde symfonie wint ook bijzonder veel op dit historische instrumentarium, met zijn treurende combinatie van hobo’s, klarinetten, hoorns en fagotten. Het schildert Mendelssohns ‘Schotse’ symfonie in passende herfstkleuren, net als het langzame deel, dat dankzij enkele in de verf gezette tremolo’s en accenten een nogal dreigende bijklank krijgt. Ook de overgang naar de doorwerking in het eerste deel werkt goed, met een onverwachte modulatie naar een cis mineur toonaard die dankzij de kleurrijke blazers van het orkest een aparte persoonlijkheid meekrijgt.
Een laatste track op de cd is gewijd aan Mendelssohns transcriptie voor vroeg romantisch orkest van het ingetogen koraal ‘Was willst du dich betrüben’ uit Bachs cantate 107. Het vormt een anachronisme dat wonderwel goed werkt, toont hoe diep de affiniteit was die Mendelssohn voor Bach voelde en hoe meesterlijk hij deze muziek kon bewerken voor een orkest dat onder meer hoorns en klarinetten bevat.
Dat dit een live-uitvoering is, is tegelijkertijd een voor- en nadeel. Tegenover het verhoogd enthousiasme dat men gewoonlijk hoort in een opname die in één enkele keer (mits correcties wellicht) op plaats gezet is, staat een balans die in een studio doorgaans net wat beter is afgesteld. In de finale van de ‘Italiaanse’ symfonie hoort men bijvoorbeeld weinig middenstemmen en al te veel ritmische vulling. Die middenstemmen, vooral dan in de strijkers blijven ook wat achterwege in het scherzo van de ‘Schotse’ symfonie en ook de balans en samenklank van het ensemble zouden in een studio allemaal wat meer optimaal zijn afgesteld. Maar daar kan men bij een live-opname niet te veel belang aan hechten, zeker niet als die zo energiek overkomt als deze. Wie bij oude instrumenten zweert, kan met het Orkest van de Achttiende Eeuw moeilijk verkeerd lopen maar Holliger en het Musikkollegium Winterthur vormen, met hun pittige tempi en transparante orkestklank toch nog steeds een meer overtuigende interpretatie.