Gedurende twee koude januaridagen in 1977 verbleven koperblazer Mark Charig, organist en pianist Keith Tippett en vocaliste Ann Winter in een kerk in Bristol om er ‘Pipedream’ om te nemen, een album vol vrij geïmproviseerde muziek in een opmerkelijke bezetting. Drieëndertig jaar na de opnames verschijnt op Ogun een heruitgave van het album, waarbij de eerder verschenen opnames worden aangevuld met een extra track.
Vooral de combinatie cornet (hier mooi te herkennen als zachter dan een trompet, maar steviger dan een bugel) en orgel geeft de plaat een heel eigen sfeer. Dit huwelijk is niet voor de hand liggend in de vrije improvisatie, maar wel in de klassieke muziek. De verwijzingen naar de plechtstatige kerkmuziek worden daarbij verstrekt door de heldere, beheerst geblazen melodieën van Charig die het geheel een Britse sound geven.
De grootste contrasten komen van Keith Tippett. Pedaalnoten en goed uitgevoerde snelle, atonale bewegingen (die zo weggelopen lijken te zijn uit oude sciencefictionfilms) en dissonante clusters, verraden een duidelijke controle. Tippett is duidelijk niet de pianist die ook eens orgel probeert te spelen.
Hoe mooi het statige en de beweging door het duo Charig-Tippett gecombineerd worden, is meteen te horen in het meer dan een kwartier durende ‘Bellaphon’. Het luiden van de kerkklokken in de inleiding zorgt meteen voor een aparte sfeer, die mooi opgepikt wordt door de stevig geblazen melodie van Charig. De motivische uitwisseling tussen de blazer en de organist en de contrastrijke speelstijl van deze laatste, maken van dit stuk het pièce de résistance van het album. In ‘Pavanne’ is dan weer te horen hoe homogeen Tippett en Charig kunnen klinken, waarbij ze elkaar bovendien mooi volgen en er een duidelijke ontwikkeling van verschillende stadia en ideeën hoorbaar wordt.
De stukken waarop het duo wordt uitgebreid tot een trio door de komst van vocaliste Ann Winter klinken ijler en hebben zodoende een meer noordelijke sfeer. Hier bouwen de drie muzikanten samen aan één trip die nooit verstoord wordt door individuele ambities. Tippett grijpt meer naar de siter en de piano (ook in de klankkast), wat mooi mengt met Winters brede zanglijnen (soms heel hoog en breekbaar) en vocale effecten: gecontroleerd geschreeuw of dierachtige geluiden. Ook Charig kiest meer voor experimentele blaasklanken, waardoor het trio in dezelfde richting werkt.
De rust die de muziek bij momenten uitstraalt lijkt al snel bedrieglijk. In ‘Ode to the Ghost of an Improvised Past’ wordt de taal van Tippett (tikken en inside piano) en Charig (luchtgeluiden) abstracter, waardoor de muziek opvallend genoeg ook een consonanter klankbeeld krijgt. De extra track ‘The Trio Gets Lost in the Magic Forest’ is hoofdzakelijk een duet tussen Winter en Charig, maar mist soms de spanning van de reeds eerder verschenen opnames.
Jammer bij verschillende tracks is het duidelijk knippen van de opnames, al te goed hoorbaar door het plotse contrast in kleur en akoestiek. Zo gaat de muzikale continuïteit wat verloren. Toch blijft ‘Pipedream’ een document dat een minder bekende kant van de Britse geïmproviseerde muziek laat horen. Deze heruitgave is dus zeker geen maat voor niks, ondanks de minder interessante extra track.
Meer over Mark Charig with Keith Tippett & Ann Winter
Verder bij Kwadratuur
Interessante links