Deze nieuwe cd van Cantus Cölln, Concerto Palatino en artistiek leider Konrad Junghänel stelt drie grote religieuze, katholieke composities voor van Oostenrijkse componisten uit de late zeventiende eeuw. Heinrich Franz Ignaz Bibers ‘Vespers’ staan in een lange traditie van hymnes die aan de maagd Maria gewijd zijn. Op deze opname werden vier van de traditionele motetten, het als Bibers ‘Laude Jerusalem’ en een ‘Magnificat’ gecombineerd met religieuze bewegingen uit de bundel ‘Delectus Sacrarum Cantionum’ van van Bibers tijdgenoot Johann Caspar Kerll.
Het werk waarmee de cd opent, is echter de ‘Nissa in Fletu Solatium’, ook van Johann Caspar Kerll. Zoals bij vele zeventiende-eeuwse composities, is het wat moeilijk te achterhalen voor wie precies en voor welke gelegenheid de ‘Vespro’ of Kerlls ‘Delectus Sacrarum Cantionum’ gecomponeerd werden. De ‘Missa in Fletu Solatium’ daarentegen, kan gemakkelijk aan een welbepaalde gebeurtenis gekoppeld worden: het werd geschreven om de ontzetting van de door de Turken belegerde stad Wenen te vieren, in 1683.
Beide stukken krijgen een sprankelende, weelderige uitvoering mee, die vol beweging zit en enthousiast met versieringen omgaat. Luister maar eens naar het ‘Kyrie’ uit Kerlls ‘Missa’: terwijl heel wat uitvoeringen dit eerste deel uit de Latijnse mis met een combinatie van statigheid en tragiek aanpakken, kiest Konrad Junghänel voor een interpretatie die klinkt alsof hij het drama van een opera in beweging zet. Het feit dat deze misuitvoering voorafgegaan wordt door een korte, zuiver instrumentale ‘Symphonia’ spreekt eigenlijk ook al boekdelen over de operatische aanpak waarvoor gekozen werd.
Het ‘Gloria’ is een net zo kaleidscopische opeenvolging van muzikale ideeën. Haast geen enkele regel uit de tekst wordt herhaald, wat ervoor zorgt dat vocale solo’s, instrumentale momenten en koorpassages elkaar met grote snelheid afwisselen. Het positieve karakter van Kerlls muziek is doorheen de hele mis goed hoorbaar: in het ‘Sanctus’ met zijn gevoel van hemels geluk of in het ‘Osanna’, met zijn springerige ritmiek en opgewekte majeurtoonaard. Zelfs het traditioneel slepende ‘Agnus Dei’ klinkt eerder als een sonate, een stuk kamermuziek als het ware, voor stemmen en instrumenten dan als een emotioneel dieptepunt.
Cantus Cölln volgt de courante praktijk in dit repertoire waarbij de vijf zangstemmen dubbel bezet zijn en vocale soli door de solisten uit het koor voor hun rekening genomen worden. Het zorgt voor een slanke, verstaanbare uitvoering die elk aspect van de tekst en elke schakering van de muziek belicht zonder nodeloos zwaar te worden. Alleen jammer dat niet alle solisten even sterk uit de hoek komen. Degelijk blijft het steeds wel maar niet alle soli bezitten de glans die sopraan- altsolo in Kerlls ‘Salve Regina’ laten horen.
De toevoeging van blaasinstrumenten aan deze uitvoering is een extra pluspunt. Het zeventiende-eeuwse repertoire is uiteraard al lang genoeg bekend maar al te vaak worden werken als deze vaak hetzij a capella uitgevoerd, hetzij begeleid door strijkinstrumenten. De instrumenten bij uitstek voor deze muziek zijn echter cornetti en trombones, die deze religieuze werken een waardigheid, luister en briljante verlenen die bij andere instrumenten ontbreken. De vier muzikanten van Concerto Palatino volgen tekst en (vocale) muziek op de voet en vormen een welkome afwisseling met de meer ingetogen klank van het strijkersconsort dat deze muziek verder ook begeleidt. Bibers derde sonate tot slot, bijna helemaal aan het eind van de cd, vormt een prachtig instrumentaal vignetje binnen deze prachtig ingespeelde verzameling vocale stukken.