Sleutelfiguur rond zowel het vioolconcerto opus 77 als het dubbelconcerto voor viool en cello opus 102 van Johannes Brahms was de Hongaarse violist Joseph Joachim, een goede en levenslange vriend van de componist aan wie Brahms dan ook zijn vioolconcerto opdroeg. Dat zal ten dele ook een oprechte dankbetuiging zijn geweest aan zijn collega want het was evenzeer Joachim als Brahms die de vioolpartij met technisch advies vorm gaf. Het concerto ontstond tijden een zomervakantie aan Karinthië, in dezelfde periode waarin ook Brahms' tweede symfonie gecomponeerd werd en met die symfonie deelt ook het vioolconcerto haar rustige, pastorale sfeer, haar rustieke toonaard van D majeur, haar opwindende finale en eerste deel in trage walsbeweging.
Het dubbelconcerto was Brahms' succesvolle poging enkele jaren later om een ruzie met Joachim bij te leggen, nadat hij in een pijnlijke echtscheidingsprocedure de kant van Joachims vrouw gekozen had. Het blijft een van Brahms' minst vaak uitgevoerde orkestwerken, zeker ook omdat het niet zulke onmiddellijk aantrekkelijke melodieën bevat als andere orkestwerken en niet gokt op spectaculaire virtuositeit bij de solisten maar hen als evenwaardige partners van het orkest bekijkt. Voor deze tweede cd die de Russische violist Vadim Repin bij Deutsche Grammophon uitgaf, mag hij rekenen op de medewerking van het Leipzigse Gewandhausorchester, haar dirigent Riccardo Chailly en de Noorse cellist Truls Mork.
Repins warme vioolspel en natuurlijke uitvoering zijn de beste visitekaartjes voor deze prachtige uitvoering. Op enkele snelle passages gaat Repin, heel atypisch, dan weer een haartje moeizamer klinken dan anders en dat is opmerkelijk voor iemand die ook in snelle trekken elke noot accuraat en zelfbewust neerzet. Maar verder is Vadim Repins warme, rijke klank een plezier om te beluisteren. Hij overdrijft het klagende van de mineurpassages in het eerste deel niet maar zingt het uit in het tweede en de finale klinkt levendig zonder echt uit haar voegen te barsten. In het tweede deel van het concerto steekt Repins heerlijk lyrische en zuivere vioolspel in de balans zowat constant boven het orkest uit. Zelfs waar de viool de dialoog met enkele orkestinstrumenten aangaat, blijft dat niveauverschil goed merkbaar. Repin gebruikt tot slot niet Joachims eigen cadens (die het merendeel van de violisten voor dit concerto aanwenden) maar een cadens die door de Litouws-joodse violist Joshua Heifetz werd gecomponeerd. Het is een verrassend solomoment, vakkundig in elkaar gestoken met een slim spel op Brahms' muzikale motieven maar aan het eind van de rit verkiest men toch de originele cadens.
Cellist Truls Mork blijkt een ideale partner voor Repin te zijn, met een geconcentreerde maar even warme celloklank. De twee solisten voelen elkaar perfect aan en geven elkaar waar nodig voldoende ruimte – waar de cello mag overheersen is de viool niet meer dan een extra kleur en andersom. De finale is een gelegenheid waar beide solisten en het orkest precies de geest van de muziek weten weer te geven. Brahms' orkestratie is in het dubbelconcerto fijner, minder exuberant, bescheidener dan in het vioolconcerto maar Riccardo Chailly spreekt over 'Brahms' beste symfonische compositie' en het Gewandhausorchester doet die bewering alle eer aan met een uitvoering van een breedgeschouderde Brahms maar met veel nuance. De twee trage delen worden opgevat als een soort van serenades, bedaard maar zonder te slepen, met bovendien een prachtige gespeelde hobosolo in het vioolconcerto. Het is niet gemakkelijk om zich met twee standaardwerken uit het repertoire zich overtuigend te bewijzen maar de vlotte samenwerking tussen twee solisten, dirigent Chailly en het Gewandhausorchester maken van Vadim Repins Brahms-cd er eentje om te koesteren.
Meer over Johannes Brahms
Verder bij Kwadratuur
Interessante links